In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wijziging van de geslachtsnaam van twee minderjarige kinderen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2]. De moeder en de stiefvader van de kinderen hadden gezamenlijk het gezag over hen verkregen en verzochten om de geslachtsnaam van de kinderen te wijzigen naar die van de stiefvader. De vader van de kinderen, die geen gezag meer had, ging in beroep tegen deze wijziging.
De rechtbank Midden-Nederland had eerder bepaald dat de geslachtsnaam van de kinderen voortaan [van verweerder] zou zijn, maar de vader verzocht het hof om deze beslissing te vernietigen. Het hof heeft de belangen van de kinderen zwaar laten wegen, waarbij werd opgemerkt dat de kinderen een sterke behoefte hadden aan duidelijkheid en stabiliteit binnen hun huidige gezin. De raad voor de kinderbescherming had ook bevestigd dat de kinderen in het verleden onveiligheid hadden ervaren en dat het belangrijk was voor hun identiteitsontwikkeling om de achternaam van hun stiefvader te dragen.
Het hof oordeelde dat de wens van de kinderen om de achternaam van hun stiefvader te dragen, in het belang van hun welzijn was. De vader's argumenten dat de kinderen zich moesten kunnen identificeren met hem, werden niet zwaarwegend genoeg bevonden om de wijziging van de geslachtsnaam tegen te houden. Het hof bekrachtigde de beslissing van de rechtbank en verklaarde de geslachtsnaamwijziging uitvoerbaar bij voorraad, zodat de kinderen snel duidelijkheid zouden hebben over hun naam.