ECLI:NL:GHARL:2020:916

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 februari 2020
Publicatiedatum
4 februari 2020
Zaaknummer
200.260.889
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging geslachtsnaam kinderen na gezamenlijk gezag door moeder en stiefvader

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wijziging van de geslachtsnaam van twee minderjarige kinderen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2]. De moeder en de stiefvader van de kinderen hadden gezamenlijk het gezag over hen verkregen en verzochten om de geslachtsnaam van de kinderen te wijzigen naar die van de stiefvader. De vader van de kinderen, die geen gezag meer had, ging in beroep tegen deze wijziging.

De rechtbank Midden-Nederland had eerder bepaald dat de geslachtsnaam van de kinderen voortaan [van verweerder] zou zijn, maar de vader verzocht het hof om deze beslissing te vernietigen. Het hof heeft de belangen van de kinderen zwaar laten wegen, waarbij werd opgemerkt dat de kinderen een sterke behoefte hadden aan duidelijkheid en stabiliteit binnen hun huidige gezin. De raad voor de kinderbescherming had ook bevestigd dat de kinderen in het verleden onveiligheid hadden ervaren en dat het belangrijk was voor hun identiteitsontwikkeling om de achternaam van hun stiefvader te dragen.

Het hof oordeelde dat de wens van de kinderen om de achternaam van hun stiefvader te dragen, in het belang van hun welzijn was. De vader's argumenten dat de kinderen zich moesten kunnen identificeren met hem, werden niet zwaarwegend genoeg bevonden om de wijziging van de geslachtsnaam tegen te houden. Het hof bekrachtigde de beslissing van de rechtbank en verklaarde de geslachtsnaamwijziging uitvoerbaar bij voorraad, zodat de kinderen snel duidelijkheid zouden hebben over hun naam.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.260.889
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 472871)
beschikking van 4 februari 2020
inzake
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep, verweerder in incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. R.H. Wormhoudt te Amsterdam,
en
[verweerster],
verder te noemen: de moeder,
en
[verweerder]
verder te noemen: de stiefvader,
beiden wonende te [B] ,
verweerders in het principaal hoger beroep, verzoekers in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. M.H. Vaandrager te Utrecht.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 11 maart 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, verder ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 7 juni 2019;
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep met producties.
2.2
Op 16 december 2019 zijn de hierna nader te noemen [de minderjarige1] en [de minderjarige2] buiten aanwezigheid van hun ouders door het hof gehoord over het verzoek van de moeder en de stiefvader tot achternaamswijziging.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 17 december 2019 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de Raad voor de Kinderbescherming is [C] verschenen.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder hebben een affectieve relatie gehad. Zij zijn de ouders van:
  • [de minderjarige1] (verder: [de minderjarige1] ), geboren [in] 2007 te [D] , en
  • [de minderjarige2] (verder: [de minderjarige2] ), geboren [in] 2010 te [D] .
3,2 Na beëindiging van de relatie hebben de ouders op 31 juli 2012 het gezamenlijk gezag laten aantekenen in het gezagsregister. Bij beschikking van dit hof van 9 juni 2015 is het gezamenlijk gezag van de ouders over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] beëindigd, is bepaald dat het gezag voortaan alleen aan de moeder toekomt en is de vader het recht op omgang met [de minderjarige1] en [de minderjarige2] ontzegd.
3.3
De moeder en de stiefvader zijn [in] 2016 met elkaar gehuwd. Sindsdien voert de moeder de naam [van verweerder] . Uit het huwelijk van de moeder en de stiefvader is [in] 2017 [de minderjarige3] (verder: [de minderjarige3] ) geboren. De moeder en de stiefvader vormen met de kinderen en [de minderjarige3] samen een gezin.

4.De omvang van het geschil

4.1
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank - uitvoerbaar bij voorraad - bepaald dat de moeder en de stiefvader gezamenlijk worden belast met het gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . Het verzoek van de vader om hem in het gezag te herstellen is afgewezen.
In de bestreden beschikking is voorts – niet uitvoerbaar bij voorraad - bepaald dat de geslachtsnaam van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] voortaan [van verweerder] zal zijn. Het meer of anders verzochte is afgewezen.
4.2
De vader is met een grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grief ziet alleen op de wijziging van de geslachtsnaam van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in ‘ [van verweerder] ’. De vader heeft geen hoger beroep ingesteld tegen de onder 4.1 vermelde beslissing van de rechtbank ten aanzien van het gezag over de kinderen.
Hij verzoekt het hof, uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen - naar het hof begrijpt: uitsluitend ten aanzien van de beslissing tot wijziging van de geslachtsnaam - en, opnieuw beschikkende, het verzoek van de moeder en - naar het hof begrijpt: van de stiefvader - tot wijziging van de geslachtsnaam alsnog af te wijzen.
4.3
De moeder en de stiefvader voeren verweer in het principaal hoger beroep en zijn op hun beurt - naar het hof begrijpt - met een grief in incidenteel hoger beroep gekomen. Deze grief ziet op het niet uitvoerbaar bij voorraad verklaren van de geslachtsnaamwijziging door de rechtbank.
De moeder en de stiefvader verzoeken het hof het verzoek van de vader in het principaal hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking voor wat betreft de geslachtsnaamwijziging te bekrachtigen. In het incidenteel hoger beroep verzoeken zij de bestreden beschikking - naar het hof begrijpt - ten aanzien van de geslachtsnaamswijziging alsnog uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De rechtbank heeft de moeder en de stiefvader op grond van artikel 1:253t lid 1 en 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] .
Artikel 1:253t lid 5 BW bepaalt dat een verzoek als bedoeld in het eerste lid vergezeld kan gaan van een verzoek tot wijziging van de geslachtsnaam van het kind in de geslachtsnaam van de met het gezag belaste ouder of de ander. Een zodanig verzoek wordt afgewezen indien:
het kind van twaalf jaar of ouder ter gelegenheid van zijn verhoor niet heeft ingestemd met het verzoek;
het verzoek, bedoeld in het eerste lid, wordt afgewezen; of
het belang van het kind zich tegen toewijzing verzet.
5.2
Het verzoek van de moeder en de stiefvader tot geslachtsnaamwijziging moet worden toegewezen. Daartoe overweegt het hof als volgt.
De geslachtsnaam van een persoon is onderdeel van de identiteits- en afstammingskenmerken van een kind. Als uitgangspunt geldt dan ook dat terughoudend moet worden omgegaan met een wijziging van de geslachtsnaam van een kind. Desondanks kan onder bepaalde omstandigheden een wijziging van de geslachtsnaam toch in het belang van het kind zijn. Naar het oordeel van het hof is daarvan in de situatie van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] sprake.
5.3
De raad heeft toegelicht dat de kinderen in het verleden veel onveiligheid hebben ervaren. Daardoor hebben zij een grotere behoefte aan de veiligheid van het gezin waar ze nu opgroeien. Hun sterke wens om de achternaam van hun stiefvader te dragen, is ingegeven door hun behoefte aan duidelijkheid dat zij bij hun huidige gezin horen.
Voor de identiteitsontwikkeling van deze kinderen is niet zozeer van belang dat zij de geslachtsnaam van hun vader blijven dragen, maar wel dat zij de komende jaren zich een zo positief mogelijk beeld van hun vader kunnen vormen. De kinderen weten nu weliswaar wie hun biologische vader is, maar zij hebben geen band met hem opgebouwd. De vader kampt met ernstige persoonlijke problemen (er is sprake van alcoholproblematiek) en de kinderen hebben hem in verband daarmee de afgelopen jaren niet gezien. Er is in het verleden veel moeite gedaan om contact tussen de vader en de kinderen van de grond te krijgen, maar die inspanningen hebben niet tot resultaat geleid. De kinderen hebben nog wel contact met familie van de vader.
De komende jaren moet de focus dan ook liggen op het vormen van een zo positief mogelijk beeld van de vader. Daarvoor zullen zowel de vader als de moeder zich moeten (blijven) inspannen. Dat de vader na de bestreden beschikking een verjaardagkaart aan [de minderjarige2] heeft gestuurd waarop hij de achternaam “ [verzoeker] ” dik heeft onderstreept, laat volgens de vertegenwoordiger van de raad zien dat de vader over onvoldoende inlevingsvermogen beschikt in (de gevoelens van) de kinderen.
5.4
Voor het hof is duidelijk dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] een uitdrukkelijke en oprechte wens hebben om de achternaam van de stiefvader te mogen dragen. Hij is degene die hen samen met de moeder al sinds 2014 opvoedt, zij vormen samen een gezin en zij zien hun stiefvader als hun feitelijke vader. [de minderjarige1] en [de minderjarige2] hebben beiden verklaard dat zij een vervelend gevoel krijgen, wanneer zij geconfronteerd worden met het feit dat zij een andere achternaam dragen dan hun moeder, hun stiefvader en [de minderjarige3] . Het hof acht de behoefte aan duidelijkheid, stabiliteit en de veiligheid van het gezin waar zij nu opgroeien voor de beide kinderen van doorslaggevend belang.
5.5
De door de vader aangevoerde omstandigheden, te weten dat de kinderen zich moeten kunnen blijven identificeren met hun biologische vader en dat het in Nederland vaker voorkomt dat binnen een gezin verschillende geslachtsnamen voorkomen, wegen dan ook niet op tegen hetgeen hiervoor onder 5.3 en 5.4 is overwogen en leiden niet tot een ander oordeel van het hof.
5.6
Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover het de beslissing met betrekking tot de geslachtsnaamwijziging van de kinderen betreft, bekrachtigen.
5.7
Het hof zal de beschikking van de rechtbank ten aanzien van de geslachtsnaamwijziging alsnog uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Het is juist, zoals ook de rechtbank heeft overwogen, dat een wijziging van de geslachtsnaam van een kind ingrijpend is. In dit geval zijn de belangen van de kinderen zo zwaarwegend dat het belang van de vader om de beslissing niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, daarvoor moet wijken. Doorslaggevend voor het hof is dat aan de onzekerheid voor de kinderen een einde komt en dat zij weten welke geslachtsnaam zij mogen dragen. De grief in het incidenteel hoger beroep van de moeder en de stiefvader slaagt.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
In het principaal hoger beroep
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 11 maart 2019, ten aanzien van de beslissing dat de geslachtsnaam van de kinderen [de minderjarige1] en [de minderjarige2] voortaan [van verweerder] zal zijn;
In het incidenteel hoger beroep
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 11 maart 2019, voor zover daarbij het verzoek van de moeder en de stiefvader om de beschikking ten aanzien van de geslachtsnaamwijziging uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, is afgewezen en in zoverre opnieuw beschikkende:
verklaart de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 11 maart 2019 ten aanzien van de geslachtsnaamwijziging alsnog uitvoerbaar bij voorraad;
In het principaal en in het incidenteel hoger beroep
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.B. de Groot, E.B. Knottnerus en D.J.I. Kroezen, bijgestaan door de griffier, en is op 4 februari 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.