ECLI:NL:GHARL:2020:9106

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 oktober 2020
Publicatiedatum
5 november 2020
Zaaknummer
200.264.338
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van onderbewindstelling en afwijzing van verzoek tot bewindvoering

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de onderbewindstelling van de rechthebbende, geboren in 1974. De rechthebbende had in eerste aanleg verzocht om bewind over zijn goederen, wat door de kantonrechter was toegewezen zonder dat er een mondelinge behandeling had plaatsgevonden. De rechthebbende was van mening dat hij niet goed was geïnformeerd over de gevolgen van de onderbewindstelling en dat hij nooit de intentie had gehad om zijn vermogensbeheer volledig uit handen te geven aan een bewindvoerder. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft hij verklaard dat zijn wil niet overeenkwam met de inhoud van zijn verzoek tot onderbewindstelling. Het hof overwoog dat de rechthebbende niet door de kantonrechter was gehoord, wat in strijd was met artikel 279 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Het hof concludeerde dat de rechthebbende door dit verzuim in zijn belangen was geschaad en vernietigde de bestreden beschikking, waarbij het verzoek tot onderbewindstelling werd afgewezen. De beslissing van het hof houdt in dat de taak van de bewindvoerder per direct eindigt, maar dat eerder verrichte handelingen verbindend blijven voor de rechthebbende.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.264.338
(zaaknummer rechtbank Gelderland 7619574)
beschikking van 27 oktober 2020
inzake
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de rechthebbende,
advocaat: mr. C.J. van der Sloot te Woudenberg.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de bewindvoerder] , bureau voor bewind & curatele B.V.,
gevestigd te [B] ,
verder te noemen: de bewindvoerder;
[de vader],
wonende te [C] ,
verder te noemen: de vader;
[de moeder],
wonende te [C] ,
verder te noemen: de moeder; en
[de zus],
wonende te [C] ,
verder te noemen: de zus.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 28 mei 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (verder ook te noemen: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 14 augustus 2019;
- een brief van mr. Van der Sloot van 27 juli 2020 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 11 augustus 2020 plaatsgevonden. De rechthebbende is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. Namens de bewindvoerder is de heer [D] verschenen. Hoewel behoorlijk opgeroepen, is verder geen van de belanghebbenden verschenen.

3.De feiten

3.1
De rechthebbende is geboren [in] 1974 te [C] .
3.2
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank op 22 februari 2019, heeft de rechthebbende verzocht bewind in te stellen over de goederen die aan hem (zullen) toebehoren.
3.3
Naar aanleiding van dat verzoek heeft op enig moment een gesprek plaatsgevonden tussen de rechthebbende en een juridisch medewerker van de rechtbank.
3.4
De kantonrechter heeft geen mondelinge behandeling van het verzoek bepaald en heeft het verzoek van de rechthebbende bij de bestreden beschikking toegewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1
De rechthebbende is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking en verzoekt het hof deze beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende zijn inleidend verzoek tot het instellen van bewind over de goederen die hem (zullen) toebehoren af te wijzen.
4.2
De bewindvoerder voert verweer en, zo begrijpt het hof, verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen. De overige belanghebbenden zijn niet in de procedure verschenen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De rechthebbende is het niet eens met de beslissing van de kantonrechter. Hij voert aan dat hij de onderbewindstelling als zodanig nooit heeft gewild. Hij heeft het intakeformulier ondertekend, maar kende de inhoud daarvan onvoldoende. De rechthebbende is niet goed geïnformeerd over de inhoud en de gevolgen van de onderbewindstelling. Pas na de bestreden beschikking werd hem duidelijk dat het bewind voor onbepaalde tijd is, aldus de rechthebbende.
De rechthebbende wenst weliswaar hulp met zijn financiën, maar het is nooit zijn bedoeling geweest om zijn vermogensbeheer voor onbepaalde tijd volledig uit handen te geven aan een bewindvoerder. Een minder ingrijpende maatregel, zoals budgetcoaching of budgetbeheer, was passender geweest gelet op de persoon, de situatie en de wensen van de rechthebbende.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de rechthebbende bovendien verklaard dat hij in eerste aanleg tijdens zijn gesprek met de juridisch medewerker zijn bedoeling naar voren heeft gebracht en dat uit dit gesprek al had moeten blijken dat zijn wil niet overeenkomt met de inhoud van zijn verzoek tot onderbewindstelling.
5.2
Het hof overweegt als volgt. De rechthebbende heeft zelf een verzoek tot onderbewindstelling ingediend en de kantonrechter heeft dat verzoek toegewezen. De rechthebbende erkent dat hij het verzoek tot onderbewindstelling heeft ondertekend.
Uit de ondertekening van het verzoek tot onderbewindstelling kan in beginsel worden afgeleid dat de rechthebbende de door de kantonrechter gegeven beslissing heeft gewild.
Van belang is echter dat de rechthebbende thans nadrukkelijk betwist dat zijn wil overeenkomt met de inhoud van het verzoekschrift en dat hij stelt dat dit tijdens zijn gesprek in eerste aanleg met een juridisch medewerker door hem naar voren is gebracht.
5.3
Uit artikel 279 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) volgt dat als uitgangspunt heeft te gelden dat een verzoeker op een mondelinge behandeling op het verzoek dient te worden gehoord door de rechter:
“De rechter bepaalt, tenzij hij zich aanstonds onbevoegd verklaart of het verzoek toewijst, onverwijld dag en uur waarop de behandeling aanvangt. Hij beveelt tevens de oproeping van de verzoeker (…)”
Het ten tijde van het indienen bij de kantonrechter van het verzoekschrift door verzoeker geldende procesreglement [1] sluit daarbij aan:
“De kantonrechter bepaalt dag en tijdstip van de mondelinge behandeling, tenzij hij het verzoek aanstonds toewijst (…)”.
Ook Aanbevelingen meerderjarigenbewind gaan daarvan uit:
“A Het instellen van meerderjarigenbewind
1. (…)
2. Ter beoordeling van de noodzaak en de omvang van het bewind is uitgangspunt
dat verzoekers, betrokkene en belanghebbenden worden gehoord, zo nodig op
de verblijfplaats van betrokkene. Hoewel artikel 800 Rv ruimte biedt om het
verzoek aanstonds op de stukken toe te wijzen, wordt aanbevolen om daarvan in
beginsel geen gebruik te maken.”
De situatie dat het verzoek aanstonds kon worden toegewezen heeft zich hier kennelijk niet voorgedaan: dat de rechthebbende is uitgenodigd voor een gesprek met een juridisch medewerker, wijst erop dat nadere informatie vereist was alvorens de kantonrechter kon beslissen. In dit geval had de kantonrechter dan ook dag en uur van de mondelinge behandeling moeten bepalen en de oproeping van de rechthebbende en - op grond van artikel 800 Rv - de belanghebbenden voor die behandeling moeten bevelen, teneinde de rechthebbende in de gelegenheid te stellen om op zijn verzoek door de kantonrechter gehoord te worden.
Het hof is van oordeel dat de rechthebbende door voornoemd verzuim zodanig in zijn belangen is geschaad dat het hof daarin aanleiding ziet de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek tot onderbewindstelling af te wijzen.
5.4
Het hof overweegt nog het volgende. Vast staat dat de rechthebbende niet door de kantonrechter op het verzoek is gehoord, maar naar aanleiding van zijn verzoek een gesprek heeft gehad met een juridisch medewerker. Van dit gesprek tussen de rechthebbende en de juridisch medewerker is geen verslag gemaakt, althans van het bestaan van dat verslag is niet gebleken. Het verzoek van het hof aan de rechtbank tot toezending van het proces-verbaal van de mondelinge behandeling bleef zonder enige reactie. Uit de bestreden beschikking blijkt de inhoud van dat gesprek evenmin, laat staan dat uit die beschikking blijkt op welke wijze de kantonrechter hetgeen de rechthebbende in het gesprek naar voren heeft gebracht, heeft laten meewegen in zijn beslissing. De kantonrechter heeft enkel overwogen dat hij, gelet op de stukken en het gesprek met de juridisch medewerker, voldoende aannemelijk acht dat betrokkene als gevolg van zijn geestelijke of lichamelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen.
Over het verloop en de inhoud van het gesprek tussen rechthebbende en de juridisch medewerker tast het hof dan ook in het duister. Niet is vast te stellen dat de wil van de rechthebbende overeenkwam met de inhoud van zijn verzoek. De enkele overweging van de kantonrechter dat onder meer uit het (niet door de kantonrechter zelf gevoerde) gesprek met de rechthebbende is gebleken dat voldaan is aan de wettelijke vereisten voor een onderbewindstelling was dan ook, onverlet dat, zoals onder 5.3 overwogen, verzoeker in dit geval op zijn verzoek door de kantonrechter gehoord had moeten worden, onvoldoende om tot toewijzing van het verzoek te kunnen leiden.
5.5
Voor de goede orde overweegt het hof nog dat nu de beschikking waarbij het bewind is uitgesproken wordt vernietigd en het verzoek tot onderbewindstelling alsnog wordt afgewezen, de taak van de bewindvoerder op grond van artikel 1:384 BW juncto 1:448 lid 4 BW daags na deze uitspraak een einde neemt. De inmiddels door de bewindvoerder of met zijn toestemming verrichte handelingen blijven (ook) voor de rechthebbende (in beginsel) echter verbindend.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 28 mei 2019 en opnieuw beschikkende:
wijst het verzoek van de rechthebbende tot onderbewindstelling van de goederen die hem (zullen) toebehoren af;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.H.F. van Vugt, I.G.M.T. Weijers-van der Marck en R.A. Eskes, bijgestaan door mr. A.B. de Wit als griffier, en is op 27 oktober 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.Procesreglement verzoekschriftprocedures ten behoeve van kantonzaken bij de rechtbanken (werking vóór 1 februari 2020).