Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoeker in hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de onderbewindstelling van de rechthebbende, geboren in 1974. De rechthebbende had in eerste aanleg verzocht om bewind over zijn goederen, wat door de kantonrechter was toegewezen zonder dat er een mondelinge behandeling had plaatsgevonden. De rechthebbende was van mening dat hij niet goed was geïnformeerd over de gevolgen van de onderbewindstelling en dat hij nooit de intentie had gehad om zijn vermogensbeheer volledig uit handen te geven aan een bewindvoerder. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft hij verklaard dat zijn wil niet overeenkwam met de inhoud van zijn verzoek tot onderbewindstelling. Het hof overwoog dat de rechthebbende niet door de kantonrechter was gehoord, wat in strijd was met artikel 279 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Het hof concludeerde dat de rechthebbende door dit verzuim in zijn belangen was geschaad en vernietigde de bestreden beschikking, waarbij het verzoek tot onderbewindstelling werd afgewezen. De beslissing van het hof houdt in dat de taak van de bewindvoerder per direct eindigt, maar dat eerder verrichte handelingen verbindend blijven voor de rechthebbende.