Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
in eerste aanleg: verzoekster,
hierna: Van Haren,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 november 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen [verzoekster] en Van Haren Schoenen B.V. [verzoekster] was in eerste aanleg ontslagen op staande voet door Van Haren, die haar beschuldigde van frauduleuze handelingen met betrekking tot ruilingen en kassaprocedures. Het hof oordeelde dat het ontslag op staande voet ten onrechte was verleend, omdat Van Haren niet had voldaan aan de eis van onverwijldheid. Het hof concludeerde dat er onvoldoende bewijs was geleverd dat [verzoekster] daadwerkelijk fraude had gepleegd. De bewijsopdracht die aan Van Haren was gegeven, om aan te tonen dat [verzoekster] in de periode januari-juni 2019 frauduleuze handelingen had verricht, was niet geslaagd. Het hof oordeelde dat [verzoekster] recht had op een billijke vergoeding van € 7.500,00 bruto, omdat het ontslag niet gerechtvaardigd was. Daarnaast werden nevenvorderingen van [verzoekster] toegewezen, waaronder rectificatie in het Nieuwsbulletin en betaling van achterstallig loon. Het hof vernietigde de eerdere beschikking van de kantonrechter en veroordeelde Van Haren in de proceskosten.