ECLI:NL:GHARL:2020:9071

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 november 2020
Publicatiedatum
4 november 2020
Zaaknummer
19/01369
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting en verzuimboete

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende, [X] [Z], tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 19 september 2019, waarin een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting en een verzuimboete van 100% zijn opgelegd. De naheffingsaanslag betreft het tijdvak van 11 februari 2016 tot en met 20 juli 2018. De Inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in beroep ging bij de rechtbank. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarna belanghebbende hoger beroep instelde bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Tijdens de zitting heeft belanghebbende verzocht om de zaak buiten zitting af te doen, wat het Hof heeft toegestaan. De zaak draait om de vraag of belanghebbende feitelijk ter beschikking stond van een auto met een Duits kenteken, die op naam stond van zijn neef [A]. Belanghebbende werd op 21 juli 2018 achter het stuur van deze auto aangetroffen, maar voerde aan dat hij de auto slechts wilde uitproberen. Het Hof oordeelt dat de Inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende de auto feitelijk ter beschikking had. De verklaringen van belanghebbende en zijn bijrijder [B] wijzen erop dat hij slechts kort achter het stuur heeft gezeten onder begeleiding van de feitelijke eigenaar.

Het Hof vernietigt de naheffingsaanslag en de verzuimboete, en oordeelt dat de Inspecteur de proceskosten van belanghebbende moet vergoeden. De totale kosten worden vastgesteld op € 1.575, inclusief het griffierecht. De uitspraak is openbaar gedaan op 3 november 2020.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer 19/01369
uitspraakdatum: 3 november 2020
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 19 september 2019, nummer AWB 19/1828, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Centrale Administratieve Processen(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is over het tijdvak 11 februari 2016 tot en met 20 juli 2018 een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting opgelegd. Daarbij is tevens een verzuimboete van 100% opgelegd.
1.2.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de bezwaren ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Belanghebbende heeft het Hof verzocht om de zaak buiten zitting af te doen, onder voorwaarde dat een schriftelijke reactie op het verweerschrift mocht worden ingediend. Na een extra schriftelijke ronde heeft het Hof partijen verzocht aan te geven of een zitting gewenst was. Partijen hebben binnen de daartoe gegeven termijn niet gereageerd. Het Hof heeft vervolgens bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende staat sinds 19 juni 1997 ingeschreven in de Basisregistratie Personen (hierna: BRP).
2.2.
Belanghebbende is in het bezit van een rijbewijs dat op 19 augustus 2016 is afgegeven.
2.3.
Sinds 26 september 2016 staan achtereenvolgens en met onderbrekingen diverse personenauto’s op naam van belanghebbende geregistreerd.
2.4.
Op 21 juli 2018 wordt belanghebbende achter het stuur aangetroffen van een Volkswagen Golf met een Duits kenteken (hierna: de auto). Het betreft een exclusieve en dure versie met een motorvermogen van 370 PK en een topsnelheid van 265 km/u. Het Duitse kenteken van de auto staat op naam van [A] , een in Duitsland woonachtige neef van belanghebbende. In de auto zat ook [B] , een andere, in Nederland woonachtige neef van belanghebbende. In het formulier Melding Controle Autoheffingen staat onder meer [Hof: “ [B] ” is [B] en “ [A] ” is [A] ]:
“ [B] verklaarde dat hij het voertuig had gekocht van zijn neef [A] . Toen [B] [Hof: de openstaande boeten van € 981] betaalde had hij een dik pak geld van briefjes van 50 bij zich. Geschat 3000 euro.”
2.5.
Belanghebbende zit tijdens het tijdvak van naheffing twee perioden in detentie.

3.Geschil

In geschil is of de naheffingsaanslag en de verzuimboete terecht zijn opgelegd. Niet in geschil is dat de naheffingsaanslag en de verzuimboete beide tenminste tot € 1.366 dienen te worden verminderd.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Op grond van artikel 1, eerste lid, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: Wet MRB) wordt motorrijtuigenbelasting geheven ter zake van het houden van een motorrijtuig. Op grond van artikel 7, eerste lid, onder c, van de Wet MRB, is de houder van een motorvoertuig degene die een in het buitenland geregistreerd motorrijtuig in Nederland feitelijk ter beschikking heeft.
4.2.
Op grond van artikel 34, eerste lid, van de Wet MRB kan de belasting worden nageheven bij constatering van gebruik van de weg met een motorrijtuig waarvoor geen kenteken is opgegeven en de belasting geheel of gedeeltelijk niet is betaald. Voor de toepassing van het eerste lid wordt een in het buitenland geregistreerd motorrijtuig aangemerkt als een motorrijtuig waarvoor geen kenteken is afgegeven.
4.3.
De na te heffen belasting wordt op grond van artikel 34, tweede lid, van de Wet MRB - voor zover hier van belang - berekend vanaf het begin van het tijdvak, als bedoeld in artikel 13, tweede lid, van de Wet MRB. Het tijdvak voor de heffing van een in het buitenland geregistreerd motorrijtuig vangt aldus aan met ingang van de dag waarop de houder als ingezetene is ingeschreven in de BRP. In deze zaak heeft de Inspecteur nageheven over de periode 11 februari 2016 tot en met 20 juli 2018. De Inspecteur is hiervoor aangesloten bij de tenaamstelling van de auto.
4.4.
Niet in geschil is dat belanghebbende op 21 juli 2018 in de auto, achter het stuur, werd aangetroffen.
4.5.
Belanghebbende voert aan dat hij de auto alleen wilde uitproberen. De eigenaar van de auto, [B] , zat als bijrijder naast belanghebbende. De auto stond (nog) op naam van [A] .
4.6.
Het Hof zal om te beginnen beoordelen of is voldaan aan het wettelijk criterium “feitelijk ter beschikking hebben” als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder c, van de Wet MRB. Het Hof is van oordeel dat de Inspecteur dit niet aannemelijk heeft gemaakt. Belanghebbende is weliswaar achter het stuur van de auto aangetroffen, maar hij was in gezelschap van een bijrijder, [B] , die zich opwierp als (aspirant) eigenaar van de auto en die bereid was de openstaande boeten van in totaal € 981 te betalen om te voorkomen dat de auto in beslag zou worden genomen (buiten gebruik zou worden gesteld). Bovendien hebben belanghebbende en [B] verklaard dat belanghebbende de auto alleen even wilde uitproberen en dat zij samen uitsluitend op die dag een korte rit hebben gemaakt. De auto is in de buurt van de woning van belanghebbende staande gehouden en belanghebbende is daarvoor en daarna niet in de auto aangetroffen, dus deze verklaring kan juist zijn. Het Hof komt tot de conclusie dat niet aannemelijk is geworden dat de auto belanghebbende feitelijk ter beschikking heeft gestaan. Uit de feiten en omstandigheden van het geval komt veeleer het beeld naar voren dat belanghebbende slechts kort achter het stuur mocht plaatsnemen om de auto uit te proberen onder begeleiding van de persoon die de feitelijke beschikkingsmacht had en dit heeft erkend. Dat is naar het oordeel van het Hof niet voldoende voor naheffing bij belanghebbende.
4.7.
De naheffingsaanslag is ten onrechte aan belanghebbende opgelegd. Het Hof zal deze vernietigen. Dit betekent dat ook de verzuimboete niet in stand kan blijven. Het Hof zal ook deze vernietigen.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Nu het Hof het hoger beroep gegrond verklaart, dient de Inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht te vergoeden.
Het Hof ziet, anders dan de Inspecteur bepleit, aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep heeft moeten maken. De noodzaak tot het instellen van hoger beroep is, gelet op het oordeel van het Hof over de strekking van het feitelijk ter beschikking hebben, niet te wijten aan de handelwijze van belanghebbende.
Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.050 voor de kosten in eerste aanleg (2 punten (beroepschrift en bijwonen zitting)  wegingsfactor 1  € 525) en € 525 voor de kosten in hoger beroep (1 punt (hogerberoepschrift)  wegingsfactor 1  € 525), ofwel in totaal op € 1.575.

6.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
– verklaart het bij de Rechtbank ingestelde beroep gegrond,
– vernietigt de uitspraken van de Inspecteur,
– vernietigt de naheffingsaanslag,
– vernietigt de verzuimboete,
– veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.575,
– gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 47 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 128 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. van Dongen, voorzitter, mr. V.F.R. Woeltjes en mr. J.W. Keuning, in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema als griffier.
De beslissing is op 3 november 2020 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(A. Vellema) (A. van Dongen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 3 november 2020.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.