In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende, [X] [Z], tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 19 september 2019, waarin een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting en een verzuimboete van 100% zijn opgelegd. De naheffingsaanslag betreft het tijdvak van 11 februari 2016 tot en met 20 juli 2018. De Inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in beroep ging bij de rechtbank. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarna belanghebbende hoger beroep instelde bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.
Tijdens de zitting heeft belanghebbende verzocht om de zaak buiten zitting af te doen, wat het Hof heeft toegestaan. De zaak draait om de vraag of belanghebbende feitelijk ter beschikking stond van een auto met een Duits kenteken, die op naam stond van zijn neef [A]. Belanghebbende werd op 21 juli 2018 achter het stuur van deze auto aangetroffen, maar voerde aan dat hij de auto slechts wilde uitproberen. Het Hof oordeelt dat de Inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende de auto feitelijk ter beschikking had. De verklaringen van belanghebbende en zijn bijrijder [B] wijzen erop dat hij slechts kort achter het stuur heeft gezeten onder begeleiding van de feitelijke eigenaar.
Het Hof vernietigt de naheffingsaanslag en de verzuimboete, en oordeelt dat de Inspecteur de proceskosten van belanghebbende moet vergoeden. De totale kosten worden vastgesteld op € 1.575, inclusief het griffierecht. De uitspraak is openbaar gedaan op 3 november 2020.