Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
de vrouw,
de man,
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
- een journaalbericht van mr. Van Horssen van 16 oktober 2019 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Van Horssen van 1 november 2019 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Wortmann van 4 november 2019 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Van Horssen van 7 november 2019 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Van Horssen van 18 februari 2020 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Van Horssen van 29 juni 2020 met productie(s); en
- een journaalbericht van mr. Van Horssen van 30 juni 2020 met productie(s).
2.De vaststaande feiten
28 januari 1976 is goedgekeurd door de arrondissementsrechtbank in Jeruzalem. In die Marriage Deed staat onder meer het volgende:
fl. 9.990,- dat hij vanuit een ontslagvergoeding had ontvangen.
3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
I. vast te stellen dat partijen ieder voor de helft gerechtigd zijn tot de verkoopopbrengst
3 februari 2015, althans een in goede justitie te bepalen datum;
21 december 2016 tussenvonnissen gewezen. Bij het tussenvonnis van 13 juli 2016 heeft de rechtbank een deskundigenbericht van het Internationaal Juridisch Instituut bevolen ter beantwoording van de hierna onder 5.7 vermelde vragen, waarbij de deskundige de bevoegdheid is verleend om een andere deskundige in te schakelen indien hij dat voor de beantwoording van een of meer vragen noodzakelijk acht. Bij de tussenvonnissen van
28 september 2016 en 21 december 2016 heeft de rechtbank beslissingen gegeven met betrekking tot de kosten van het deskundigenbericht van het Internationaal Juridisch Instituut.
een 'legal opinion' gevraagd aan professor [F] uit [G] . Het Internationaal Juridisch Instituut heeft op 7 april 2017 rapport en advies uitgebracht (dat mede is gebaseerd op de legal opinion van professor [F] ) eveneens hierna onder 5.7 zakelijk weergegeven.
4.Het geschil in hoger beroep
5.De motivering van de beslissingDe rechtsmacht
12 augustus 2014 niet is beslist op de onderhavige vorderingen, zodat het gezag van gewijsde daarop geen betrekking heeft.
Het inhoudelijke geschil
Het deskundigenbericht van het Internationaal Juridisch Instituut
A.
Zijn de tussen partijen overeengekomen huwelijkse voorwaarden naar Israëlisch rechtrechtsgeldig tot stand gekomen en zo neen, welke gevolgen zijn daaraan teverbinden?Er is onzes inziens sprake van huwelijkse voorwaarden die rechtsgeldig tot stand zijn
gekomen naar Israëlisch recht. (…)
B.
Ontstaat naar Israëlisch recht een (algehele of beperkte) gemeenschap van goederenindien geen huwelijkse voorwaarden worden overgekomen?(…) Aangezien in de onderhavige zaak de echtgenoten een geldige property
agreement hebben getekend, is noch de wettelijke verdeling in het kader van de
Huwelijkswet van toepassing noch een (gerechtelijk vastgestelde) gemeenschap van
goederen.
C.
Onder welke omstandigheden wordt in de Israëlische rechtspraak afgezien vannakoming van de huwelijkse voorwaarden bij scheiding en in hoeverre is daarbij vanbelang of partijen gedurende het huwelijk al dan niet hebben gehandeldovereenkomstig de huwelijkse voorwaarden? Is daarbij een rol weggelegd voor debegrippen redelijkheid en billijkheid, proportionaliteit en goed vertrouwen en zo ja,wat is dan de betekenis daarvan?Op de voet van §2(a) van de Huwelijkswet vereist iedere wijziging van een property
agreement ook een bevestiging door een civiele rechtbank. De Israëlische rechtbanken
hebben geoordeeld dat het in dat verband gaat om een constitutief vereiste en niet
slechts om een bewijskwestie. Het verstrijken van de tijd, de omstandigheid dat
partijen hebben afgezien van het nakomen van de door hen overeengekomen
huwelijkse voorwaarden, heeft niet tot gevolg dat de verbintenissen die tussen hen zijn
ontstaan vernietigd worden en brengen ook geen impliciete wijziging of herroeping
van de huwelijkse voorwaarden mee. Ook getuigenissen en bewijs afkomstig van
derden met betrekking tot een wijziging van de huwelijkse voorwaarden zal niet
schriftelijke afspraak) alsmede een gerechtelijke bevestiging van deze afspraak
ingevolge het bepaalde in §1 en §2 van de Huwelijkswet.
Het Israëlische Hooggerechtshof (Supreme Court) heeft (kennelijk) geoordeeld dat de
formele vereisten met betrekking tot de gerechtelijke bevestiging (goedkeuring) van
de property agreement, met inbegrip van een wijziging daarvan, eveneens gelden
met betrekking tot wijzigingen van de property agreement die dateren van na de
echtscheidingsdatum. De goede trouw, berusting en 'rechtsverwerking' (estoppel)
kunnen eveneens van invloed zijn op de nakoming van hetgeen vastgelegd is in de
property agreement, indien de echtgenoten de property agreement zijn aangegaan
zonder dat deze door de rechter is bevestigd (goedgekeurd). Dit doet zich met name
voor wanneer een van de echtgenoten een voordeel heeft ontleend aan de bepalingen
van de property agreement en de andere echtgenoot van deze voordelen beoogt te
ontnemen. In de onderhavige zaak zijn de huwelijkse voorwaarden bevestigd
(goedgekeurd) door de rechtbank zodat de bepalingen in de huwelijkse voorwaarden
door een Israëlische rechter zouden worden gehandhaafd. Billijkheidsoverwegingen,
berusting en rechtsverwerking zouden de rechter er niet van kunnen overtuigen dat er
sprake is van een wijziging als gevolg van het verstrijken van de tijd. Ook de
omstandigheid dat het huwelijk is omgezet in een geregistreerd partnerschap voor de
ontbinding van deze formele relatie zou evenmin van invloed zijn omdat er toen geen
ander relatievermogensrecht is gaan gelden en er geen herroeping van de
oorspronkelijke huwelijkse voorwaarden (property agreement) heeft plaatsgevonden
die door de rechter is bevestigd c.q. goedgekeurd gedurende het huwelijk.
Is de wijze van financiering van de onroerende zaken die op naam van de vrouw staan een aspect dat in de beoordeling dient te worden betrokken en zo ja, op welke wijze?
Kan naar Israëlisch recht gezamenlijk eigendom ontstaan in een situatie als de onderhavige of kan het handelen van partijen in het licht van de overeengekomen huwelijkse voorwaarden (slechts) leiden tot een vordering uit hoofde van verrekening?
Als het gaat om een beroep op de huwelijkse voorwaarden, rust dan op enige partij een bewijslast en zo ja, op welke partij?
bijzonder zware bewijslast. Op basis van de ons bekende feiten lijkt het ons daarom
niet aannemelijk dat de nietigheid van de huwelijkse voorwaarden naar Israëlisch
recht zou kunnen worden aanvaard.
Volgens de huwelijkse voorwaarden komen erfenissen toe aan degene die deze ontvangt. Zou dit zonder het bestaan van huwelijkse voorwaarden anders zijn en is het (overigens) nog van belang of de uit erfenis ontvangen bedragen op enig moment op een gemeenschappelijke rekening zijn gestort?
(…)
bedoeld waren om onderdeel te gaan vormen van huwelijksgoederengemeenschap;
(…)
Zoals uit het advies van professor [F] en de daarin aangehaalde rechtspraak blijkt, speelt, kort gezegd, de intentie waarmee de gelden zijn gestort op de gezamenlijke rekening een (beslissende) rol bij de beantwoording van de vraag of uit erfenis ontvangen bedragen gemeenschappelijk zijn geworden dan wel privé zijn gebleven. In dat licht komt het ons voor dat de omstandigheid dat mevrouw [appellante] het aankoopbedrag voor de woning (feitelijk) niet rechtstreeks kon overmaken naar de derdengeldrekening van de notaris een (sterke) aanwijzing dat zij niet heeft beoogd deze gelden gemeenschappelijk te willen maken.
Heeft u nog overige opmerkingen die voor de beoordeling van de zaak van belangkunnen zijn?Wat de opmerking betreft van mevrouw Wortmann met betrekking tot
vergoedingsrechten naar Israëlisch recht merken wij nog op dat ons bekend is dat de
'rol' van beide echtelieden binnen het huwelijk mee kan wegen bij de verdeling, in
die zin dat bijvoorbeeld acht kan worden geslagen op de positie van de echtelieden in
de huishouding en bij het opvoeden van de kinderen. De
huwelijksvermogensrechtelijke verdeling lijkt derhalve tevens een middel te zijn om
in voorkomende gevallen de echtgenoot te compenseren die het meest heeft
bijgedragen aan de huishouding en de opvoeding van de kinderen. Anderzijds achten
wij vanwege de restrictieve uitleg die in Israël aan huwelijkse voorwaarden wordt
gegeven niet aannemelijk dat de man op basis van de huwelijkse voorwaarden alsnog
van de vrouw kan verlangen dat de woning op beide namen gezet wordt en dat de
verkoopopbrengst daarvan tussen partijen wordt gedeeld. De rechter heeft in Israël
dan ook bij deze afwikkeling enige beoordelingsvrijheid.
Woningen gemeenschappelijk eigendom?
Andere grond voor aanspraken man?