ECLI:NL:GHARL:2020:8951

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 november 2020
Publicatiedatum
3 november 2020
Zaaknummer
21-003674-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van rijden onder invloed van alcohol; géén onderzoek als bedoeld in artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 november 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld voor het rijden onder invloed van alcohol, waarbij hij een geldboete en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid had gekregen. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de zitting op 20 oktober 2020 heeft het hof het onderzoek heropend en de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die het vonnis van de politierechter wilde bevestigen. De raadsman van de verdachte, mr. J.J. van 't Hoff, heeft echter vrijspraak bepleit, stellende dat er geen sprake was van een geldig onderzoek zoals bedoeld in artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 14 mei 2018 een voorlopig ademonderzoek heeft ondergaan, gevolgd door een ademanalyse. De verdachte heeft verzocht om een tegenonderzoek, waarvoor bloedmonsters zijn afgenomen en naar het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) zijn gestuurd. De uitslag van het bloedonderzoek is echter niet tijdig aan de verdachte medegedeeld, waardoor hij niet in staat was om zijn recht op tegenonderzoek uit te oefenen. Het hof oordeelt dat de politie niet heeft voldaan aan de informatieplicht jegens de verdachte, wat de betrouwbaarheid van het onderzoek in twijfel trekt.

Aangezien het hof concludeert dat er geen sprake is van een onderzoek als bedoeld in de Wegenverkeerswet, kan de uitkomst van het ademanalyseonderzoek niet als bewijs worden gebruikt. Het hof vernietigt daarom het vonnis van de politierechter en spreekt de verdachte vrij van het ten laste gelegde feit. Deze beslissing is genomen in het belang van de rechtsbescherming van de verdachte en de zorgvuldigheid van het bewijsproces.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003674-19
Uitspraak d.d.: 3 november 2020
Tegenspraak
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 9 juli 2019 met het parketnummer 96-100405-18 in de strafzaak inzake de verdachte
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980, wonende te [woonadres] , [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het gerechtshof van 20 oktober 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het gerechtshof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, inhoudende dat het gerechtshof het vonnis van de politierechter zal bevestigen.
Het gerechtshof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens de verdachte door zijn raadsman, mr. J.J. van 't Hoff, ter terechtzitting in hoger beroep is aangevoerd.

Het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht

Bij het hierboven genoemde vonnis, waartegen het hoger beroep is gericht, heeft de politierechter de verdachte ter zake van het aan hem ten laste gelegde delict rijden onder invloed van alcohol veroordeeld tot een geldboete van driehonderdtwintig euro, alsmede een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van zes maanden, met een proeftijd van twee jaren en met aftrek van de periode gedurende welke het rijbewijs is ingehouden.
Het gerechtshof zal dat vonnis vernietigen omdat het gerechtshof tot een andere bewijsbeslissing komt dan de politierechter. Het gerechtshof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks 14 mei 2018 te [plaats] , als bestuurder van een motorrijtuig, (snorfiets), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 645 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.

Vrijspraak

Het gerechtshof acht niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het aan hem ten laste gelegde delict heeft begaan, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het gerechtshof grondt deze beslissing op het volgende.
De verdachte heeft bij de politie en bij de politierechter erkend dat hij enige alcohol heeft gedronken. HHHHij heeft echter de juistheid van het in de tenlastelegging opgenomen resultaat van de door de politie verrichte ademanalyse betwist. De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit, op de grond dat geen sprake is geweest van een onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994). Hiertoe is - onder verwijzing naar de artikelen 11, 17 en 19 van het Besluit alcohol, drugs en medicijnen in het verkeer (hierna: het Besluit) - aangevoerd dat door de politie op onjuiste wijze uitvoering is gegeven aan de formaliteiten met betrekking tot het tegenonderzoek dat door zijn cliënt is verzocht.
Het gerechtshof overweegt hierover als volgt.
Op 14 mei 2018 heeft de verdachte op straat medewerking verleend aan het verrichten van een voorlopig ademonderzoek door de politie. Naar aanleiding van het resultaat van dat onderzoek is de verdachte vervolgens onderworpen aan een onderzoek door middel van een ademanalyseapparaat. Naar aanleiding van het resultaat van laatstgenoemd onderzoek is door de verdachte verzocht om een tegenonderzoek. Ten behoeve daarvan is een hoeveelheid bloed afgenomen bij de verdachte, waarna twee bloedmonsters door de politie zijn verzonden naar het Nederlands Forensisch Instituut (verder: NFI) in Den Haag.
De uitslag van het onderzoek op het bloedmonster met SIN TAAR6972NL door het NFI d.d. 23 mei 2018 is niet verstuurd aan de verdachte maar aan de politie, die de bloedmonsters had ingezonden. Het tweede bloedmonster is door het NFI beschikbaar gehouden voor tegenonderzoek. De politie heeft echter verzuimd - zoals aangevoerd is door de verdediging - mededeling aan de verdachte te doen van het resultaat van het tegenonderzoek. Op het moment dat de verdachte voor het eerst op de hoogte is geraakt van dat resultaat van het onderzoek door het NFI , kort voor de eerste zitting van de politierechter op 18 april 2019, was de bewaartermijn van de bloedmonsters reeds verstreken en was het tweede bloedmonster met SIN TAAR6973NL dan ook niet meer beschikbaar voor een nieuw onderzoek. Het recht van de verdachte op een dergelijk nieuw onderzoek is vervat in artikel 17 van het Besluit.
De mogelijkheid voor een verdachte om tegenonderzoek (op het door het NFI verrichte eerste bloedonderzoek) te doen uitvoeren, raakt de betrouwbaarheid van het onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a, WVW1994. Tegen die achtergrond is de in artikel 17 van het Besluit opgenomen informatieplicht jegens de verdachte door de politie te zien als een van de strikte waarborgen waarmee de wetgever het onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a, WVW 1994 heeft omringd. Nu de politie de verdachte niet in kennis heeft gesteld van de uitkomst van het onderzoek door het NFI, is niet voldaan aan de strikte vereisten ter waarborging van de zorgvuldigheid van het onderzoek. Daarmee is in dit geval géén sprake van een onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de WVW 1994 zodat de uitkomst van het ademanalyseonderzoek niet kan bijdragen tot het bewijs. Dit dient in dit geval te leiden tot vrijspraak.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Aldus gewezen door
mr. G.A. Versteeg, voorzitter,
mr. O. Anjewierden en mr. F. van der Maden, raadsheren,
in tegenwoordigheid van H. Kingma, griffier,
en op 3 november 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Versteeg is buiten staat dit arrest te ondertekenen.