ECLI:NL:GHARL:2020:8943

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 oktober 2020
Publicatiedatum
3 november 2020
Zaaknummer
19/00007
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake niet-ontvankelijkheid bezwaar tegen informatieverzoek Belastingdienst

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende [X] [Z] tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 27 november 2018, waarin het beroep tegen de niet-ontvankelijkheid van zijn bezwaar tegen een informatieverzoek van de Inspecteur van de Belastingdienst werd afgewezen. De Inspecteur had belanghebbende verzocht om nadere gegevens over specifieke zorgkosten die hij in zijn aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2015 had opgegeven. Belanghebbende maakte bezwaar tegen dit informatieverzoek en vroeg om een mondelinge toelichting. De Inspecteur verklaarde het bezwaar echter niet-ontvankelijk, omdat het informatieverzoek geen voor bezwaar vatbare beschikking was. De rechtbank bevestigde deze beslissing, waarna belanghebbende in hoger beroep ging.

Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden oordeelde dat het bezwaar van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk was verklaard. Het Hof stelde vast dat op grond van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb) tegen het informatieverzoek geen bezwaar kon worden ingediend. Het Hof concludeerde dat de Inspecteur niet verplicht was om belanghebbende te horen, omdat het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk was. De rechtbank had dan ook terecht het beroep ongegrond verklaard. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees de verzoeken om vergoeding van griffierecht en proceskosten af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer 19/00007
uitspraakdatum: 27 oktober 2020

Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 27 november 2018, nummer AWB 18/252, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Amsterdam (hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Bij de behandeling van belanghebbendes aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2015 heeft de Inspecteur bij brief van 24 oktober 2017 aan belanghebbende verzocht gegevens en inlichtingen te verstrekken over de in de aangifte opgenomen specifieke zorgkosten.
1.2.
Bij een door de Inspecteur op 7 november 2017 ontvangen brief maakt belanghebbende bezwaar tegen het informatieverzoek en hij verzoekt daarbij zijn bezwaarschrift mondeling te mogen toelichten.
1.3.
De Inspecteur heeft in een brief van 15 november 2017 het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
1.4.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.5.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
Het Hof heeft partijen gevraagd of zij ter zitting willen worden gehoord. Partijen hebben verklaard van dat recht geen gebruik te willen maken. Het Hof heeft vervolgens bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Met dagtekening 31 maart 2016 heeft belanghebbende op papier aangifte gedaan voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2015. In de aangifte zijn specifieke zorgkosten vermeld van € 11.261.
2.2.
Bij brief van 24 oktober 2017 verzoekt de inspecteur nadere gegevens te verstrekken over de specifieke zorgkosten.
2.3.
Belanghebbende heeft een bezwaarschrift ingediend tegen het verzoek van 24 oktober 2017 en daarin verzocht te worden gehoord. In een brief van 5 november 2017 heeft belanghebbende zijn bezwaar nader toegelicht en zijn verzoek te worden gehoord herhaald.
2.4.
Zonder belanghebbende in de gelegenheid te hebben gesteld te worden gehoord heeft de inspecteur in een brief van 15 november 2017 het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, met als motivering dat het informatieverzoek geen voor bezwaar vatbare beschikking is.

3.Het geschil

3.1.
In geschil is of de Inspecteur terecht ervan heeft afgezien belanghebbende in de gelegenheid te stellen te worden gehoord voordat hij uitspraak deed op het bezwaar van belanghebbende.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Op grond van artikel 26 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) kan tegen een ingevolge de belastingwet genomen besluit slechts beroep worden ingesteld indien het betreft een belastingaanslag of een voor bezwaar vatbare beschikking.
4.2.
Het bezwaar van belanghebbende is gericht tegen een informatieverzoek van de Inspecteur. Tegen dat verzoek staat geen beroep open, omdat het geen belastingaanslag en ook geen voor bezwaar vatbare beschikking is.
4.3.
Uit artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) vloeit voort dat tegen dat verzoek dan ook geen bezwaar kan worden ingediend. De Inspecteur heeft het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard.
4.4.
Op grond van artikel 7:2 van de Awb en artikel 25, eerste lid, van de AWR stelt de Inspecteur de belanghebbende die daarom verzoekt in de gelegenheid te worden gehoord voor hij op het bezwaar beslist. Op grond van artikel 7:3, aanhef en onderdeel a, van de Awb kan van het horen worden afgezien indien het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk is.
4.5.
Belanghebbende heeft in zijn bezwaarschrift verzocht te worden gehoord. Niettemin heeft de inspecteur belanghebbende daartoe niet in de gelegenheid gesteld.
4.6.
Nu uit de wet voortvloeit dat tegen het informatieverzoek geen bezwaar kon worden ingediend, is het bezwaarschrift van belanghebbende kennelijk niet-ontvankelijk. De Inspecteur kon daarom van het horen afzien (artikel 7:3, aanhef en onderdeel a, van de Awb).
4.7.
De rechtbank heeft daarom terecht het beroep ongegrond verklaard.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. van de Merwe, voorzitter, mr. R.A.V. Boxem en mr. J.W. Keuning, in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema als griffier.
De beslissing is op 27 oktober 2020 in het openbaar uitgesproken.
De griffier,
De voorzitter,
(A. Vellema)
(J. van de Merwe)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.