ECLI:NL:GHARL:2020:8918

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 oktober 2020
Publicatiedatum
2 november 2020
Zaaknummer
200.277.690/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van erkenning van een kind door niet-biologische vader met betrekking tot rechtsmacht en toepasselijk recht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vernietiging van de erkenning van [verzoekster] door [belanghebbende]. De zaak betreft een verzoek van [verzoekster], die in 1998 is geboren en de dochter is van [de moeder]. [belanghebbende] heeft [verzoekster] op 2 mei 2005 erkend, maar is niet haar biologische vader. De moeder en [belanghebbende] waren van 2005 tot 2015 getrouwd. Op 8 maart 2013 is [belanghebbende] veroordeeld voor een ernstig misdrijf tegen [verzoekster]. Op 18 oktober 2019 heeft [verzoekster] de rechtbank verzocht om de erkenning te vernietigen, maar de rechtbank verklaarde zich onbevoegd. Hierop is [verzoekster] in hoger beroep gegaan.

Het hof heeft zich bevoegd verklaard om kennis te nemen van het verzoek op basis van artikel 3 Rv, omdat [verzoekster] op het moment van indienen van het verzoek haar gewone verblijfplaats in Nederland had, ondanks dat zij in de Verenigde Staten woonde. Het hof heeft vastgesteld dat de erkenning van [verzoekster] door [belanghebbende] niet rechtsgeldig was, omdat [belanghebbende] niet de biologische vader is en de erkenning niet volgens het toepasselijke recht is gedaan. Het hof heeft geoordeeld dat de erkenning vernietigd moet worden op grond van artikel 1:205 BW, omdat [verzoekster] binnen de wettelijke termijn een verzoek tot vernietiging heeft ingediend.

De beslissing van het hof houdt in dat de eerdere beschikking van de rechtbank Noord-Nederland wordt vernietigd en het verzoek van [verzoekster] tot vernietiging van de erkenning wordt toegewezen. De gevolgen van deze beschikking treden pas in werking nadat deze in kracht van gewijsde is gegaan, waardoor het verzoek om uitvoerbaar bij voorraad te verklaren is afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.277.690/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 194919)
beschikking van 29 oktober 2020
inzake
[verzoekster],
wonende op een geheim te houden adres in de Verenigde Staten,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: [verzoekster] ,
advocaat: mr. R.A. Bruintjes te Hoogezand.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de moeder],
wonende op een geheim te houden adres,
verder te noemen: de moeder,
[belanghebbende],
wonende te [A] , Verenigde Staten,
verder te noemen: [belanghebbende] .

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 28 januari 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 28 april 2020;
- een brief van mr. Bruintjes van 19 mei 2020 met productie(s);
- een brief van mr. Bruintjes van 11 september 2020.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 1 oktober 2020 plaatsgevonden. [verzoekster] is, vanwege haar verblijf in de Verenigde Staten, via een skype-verbinding verschenen en haar advocaat is fysiek verschenen. Verder is de moeder in persoon verschenen.

3.De feiten

3.1
[verzoekster] is [in] 1998 geboren. Zij is de dochter van de hierboven genoemde [de moeder] .
3.2
[belanghebbende] heeft [verzoekster] op 2 mei 2005 erkend. Hij is niet de biologische vader van [verzoekster] . [belanghebbende] is geboren in [B] , Verenigde Staten. Op de latere vermelding betreffende erkenning, die de bijlage bij de geboorteakte van [verzoekster] vormt, staat vermeld dat het Amerikaans recht is toegepast op de erkenning.
3.3
De moeder en [belanghebbende] zijn getrouwd [in] 2005 tot [in] 2015.
3.4
Op 8 maart 2013 is [belanghebbende] door de Court of common pleas van Trumbull County, Ohio veroordeeld tot tien jaar gevangenisstraf wegens 'rape', gepleegd tegen [verzoekster] .
3.5
[verzoekster] heeft de rechtbank bij verzoekschrift op 18 oktober 2019 verzocht om de erkenning van [verzoekster] door [belanghebbende] te vernietigen, kosten rechtens.
3.6
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard om van het verzoek kennis te nemen.

4.De omvang van het geschil

[verzoekster] is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Het beroepschrift beoogt het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. [verzoekster] verzoekt, bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende de erkenning van [verzoekster] door [belanghebbende] te vernietigen.

5.De motivering van de beslissing

De bevoegdheid
5.1
Ingevolge artikel 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht in zaken die bij verzoekschrift moeten worden ingeleid, met uitzondering van zaken als bedoeld in de artikelen 4 en 5, indien:
a. hetzij de verzoeker of, indien er meer verzoekers zijn, een van hen, hetzij een van de in het verzoekschrift genoemde belanghebbenden in Nederland zijn woonplaats of gewone verblijfplaats heeft,
b. het verzoek betrekking heeft op een bij dagvaarding ingeleid of in te leiden geding ten aanzien waarvan de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft, of
c. de zaak anderszins voldoende met de rechtssfeer van Nederland verbonden is.
5.2.1
Het hof acht zich, anders dan de rechtbank, bevoegd om kennis te nemen van het verzoek en ontleent deze bevoegdheid aan artikel 3, aanhef en onder a Rv omdat [verzoekster] , ondanks dat zij haar woonplaats heeft in de Verenigde Staten, haar gewone verblijfplaats in Nederland had op het tijdstip van het indienen van haar verzoek bij de rechtbank.
5.2.2
Het begrip gewone verblijfplaats in artikel 3 Rv is ontleend aan het verdragenrecht en staat voor de maatschappelijke woonplaats (résidence habituelle) van een persoon. Het begrip wordt ingekleurd door de concrete omstandigheden van het geval en is in grote mate een kwestie van waardering van de feiten. Bij de invulling van het begrip gewone verblijfplaats moet op basis van vaste rechtspraak onder meer rekening gehouden worden met de integratie van de persoon in een sociale en familiale omgeving en met de duur, de regelmatigheid, de omstandigheden en de redenen van het verblijf op een bepaalde plek. Bovenal geldt dat voor de verplaatsing van de gewone verblijfplaats van belang is de wens van die persoon om op de nieuwe plek het permanente of gewone centrum van zijn belangen te vestigen met de bedoeling daaraan een vast karakter te verlenen. De inschrijving in de Basisregistratie Personen (hierna: BRP) is bij de beoordeling van de gewone verblijfplaats niet doorslaggevend. Iemand kan in Nederland zijn gewone verblijfplaats hebben, maar niet zijn woonplaats.
5.2.3
Gebleken is dat [verzoekster] , na ruim tien jaar in de Verenigde Staten te hebben gewoond, zich in 2016 samen met haar moeder en haar broertje weer in Nederland heeft gevestigd. Ze hebben hier een huis betrokken, hebben de sociale- en familiebanden in Nederland -die gedurende de tijd in de Verenigde Staten zijn onderhouden- weer aangehaald en [verzoekster] heeft zich aangemeld bij een muziekclub. In Nederland heeft [verzoekster] zich georiënteerd op vervolgopleidingen in Groningen en elders in Nederland. Toen bleek dat de opleidingen in Nederland niet pasten bij wat [verzoekster] voor ogen had, is ze zich ook gaan richten op internationale opleidingen in de Verenigde Staten, waar zij voor haar komst naar Nederland haar High School had afgerond. Zodoende is [verzoekster] in september 2017 begonnen met haar studie Computer Science in Ohio, Verenigde Staten, en voor dat doel terugverhuisd naar de Verenigde Staten. Vanwege de verplichting volgend uit de Wet op de Basisregistratie Personen om zich uit te schrijven, ze verbleef namelijk meer dan acht maanden per jaar niet in Nederland, heeft [verzoekster] zich uit de BRP uitgeschreven. Was dit niet verplicht geweest, dan had ze dit niet gedaan, zo heeft zij gesteld. Gedurende de studieperiode verblijft [verzoekster] regelmatig in Nederland, in haar kamer in het huis van haar moeder en onderhoudt ze nog steeds haar contacten in Nederland. [verzoekster] kan haar opleiding in mei 2021 afronden en is voornemens dan terug te gaan naar Nederland. Dit is vanaf het begin van de studie haar insteek geweest. Haar opa en oma zijn voor haar al op zoek naar vacatures voor een baan in Nederland.
5.2.4
Uit het voorgaande volgt dat [verzoekster] na haar terugkeer uit de Verenigde Staten haar gewone verblijfplaats weer in Nederland had. Toen na een jaar bleek dat er beter passende opleidingen waren in de Verenigde Staten is [verzoekster] daar weer naartoe vertrokken, maar slechts voor bepaalde tijd en met het enkele doel om daar haar opleiding te volgen, af te ronden en weer naar Nederland terug te keren. De insteek is niet geweest om een leven op te bouwen in de Verenigde Staten. In Nederland heeft zij haar kamer in het huis van haar moeder en het centrum van haar sociale en familiale contacten is nog altijd in Nederland gelegen. Tot slot is het gelet op het internationale karakter van de opleiding die [verzoekster] volgt reëel om te verwachten dat zij met deze startkwalificatie een baan kan vinden in Nederland. Het hof is dan ook van oordeel dat [verzoekster] momenteel weliswaar in de Verenigde Staten woont, maar haar gewone verblijfplaats nog altijd in Nederland heeft. Het enkele feit dat zij volgens de BRP niet meer in Nederland staat ingeschreven, staat hieraan niet in de weg.
5.2.5
Nu [verzoekster] op 18 oktober 2019, de datum waarbij zij haar verzoek in eerste aanleg aanhangig maakte, haar gewone verblijfplaats in Nederland had, acht het hof de Nederlandse rechter op grond van artikel 3, aanhef en onder a, Rv bevoegd om van het onderhavige verzoek kennis te nemen. Overigens is het hof van mening dat het verzoek om vernietiging van de erkenning die in Nederland heeft plaatsgevonden ook anderszins voldoende met de rechtssfeer van Nederland verbonden is, zodat de Nederlandse rechter eveneens aan artikel 3, aanhef en onder c, Rv rechtsmacht kan ontlenen om van dit verzoek kennis te nemen.
5.3
Het hof ziet aanleiding om de zaak inhoudelijk te behandelen.
Het toepasselijk recht5.4 Op grond van het bepaalde in artikel 10:96 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) in combinatie met artikel 10:95 BW wordt de vraag op welke wijze een erkenning kan worden tenietgedaan, wat betreft de bevoegdheid van de persoon die het kind heeft erkend en de voorwaarden voor de erkenning, bepaald door het recht dat op de erkenning van het kind is toegepast. Op grond van artikel 10:95 lid 1 BW is daarvoor primair bepalend het recht van het land van de nationaliteit van de erkenner.
5.5
Het hof gaat ervan uit dat [belanghebbende] ten tijde van de erkenning enkel het Amerikaanse staatsburgerschap had. Hij is geboren in [B] , Verenigde Staten. [belanghebbende] heeft [verzoekster] op 2 mei 2005 erkend. Op deze erkenning is volgens de latere vermelding betreffende erkenning bij de geboorteakte Amerikaans recht toegepast door de ambtenaar van de burgerlijke stand. Naar het oordeel van het hof zijn er gegronde redenen om aan de juistheid van de vermelding op de akte dat het Amerikaanse recht op de erkenning is toegepast, te twijfelen. Het afstammingsrecht wordt in de Verenigde Staten niet op federaal niveau, maar op het niveau van de afzonderlijke staten geregeld. In die zin kan het Amerikaanse recht niet zijn toegepast op de erkenning, omdat het Amerikaanse recht daarover niets bepaalt. Op basis van de verbondenheid van [belanghebbende] met de staat Ohio ten tijde van de erkenning, was het recht van de staat Ohio voor toepassing in aanmerking gekomen. Het recht van de staat Ohio kende de bevoegdheid tot erkenning ten tijde van de erkenning echter enkel toe aan de biologische vader van het kind. Als dit recht was toegepast, dan had de erkenning van [verzoekster] door [belanghebbende] dus niet tot stand kunnen komen omdat hij niet de biologische vader van [verzoekster] is. Op basis van deze omstandigheden gaat het hof ervan uit dat de ambtenaar van de burgerlijke stand destijds Nederlands recht heeft toegepast op de erkenning, hetgeen tevens in overeenstemming is met de destijds geldende conflictregel voor de erkenning. Daarom zal het hof ook op het verzoek tot vernietiging van de erkenning Nederlands recht toepassen.
De vernietiging van de erkenning
5.6
Ingevolge artikel 1:205 eerste lid, aanhef en onder a BW kan een kind een verzoek tot vernietiging van de erkenning doen op de grond dat de erkenner niet de biologische vader van het kind is. Uit het vierde lid van dit artikel volgt dat dit verzoek moet worden ingediend binnen drie jaren nadat het kind bekend is geworden met het feit dat de erkenner vermoedelijk niet zijn biologische vader is. Indien het kind evenwel gedurende zijn minderjarigheid bekend is geworden met dit feit kan het verzoek tot uiterlijk drie jaren nadat het kind meerderjarig is geworden, worden ingediend.
5.7
Vast staat dat [belanghebbende] niet de biologische vader van [verzoekster] is. [verzoekster] wist dit al tijdens haar minderjarigheid. [verzoekster] heeft haar verzoek tot vernietiging van de erkenning bij de rechtbank ingediend op de dag voordat ze 21 jaar werd en dus binnen drie jaren nadat zij meerderjarig is geworden. Gelet op de achterliggende redenen voor het verzoek, het belang dat [verzoekster] heeft bij vernietiging van de erkenning en het niet blijken van belangrijke redenen die aan de vernietiging van de erkenning in de weg staan, dient het verzoek te worden toegewezen.
5.8
Deze beschikking zal niet, zoals wel is verzocht, uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard. Gelet op het bepaalde in artikel 1:206 lid 1 BW, dat de gevolgen van deze beschikking pas intreden nadat deze beschikking in kracht van gewijsde is gegaan, bestaat er geen belang bij een uitvoerbaarverklaring bij voorraad. In zoverre wordt het verzoek van [verzoekster] afgewezen.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van [verzoekster] tot vernietiging van haar erkenning door [belanghebbende] alsnog toe te wijzen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 28 januari 2020, en opnieuw beschikkende:
vernietigt de door [belanghebbende] , geboren [in] 1966 te [B] , Verenigde Staten van Amerika, op 2 mei 2005 gedane erkenning van [verzoekster] , geboren [in] 1998 te [C] ;
verzoekt de griffier van het hof niet eerder dan drie maanden na de dag van deze beschikking een afschrift van deze uitspraak te zenden naar de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Groningen om als latere vermelding te worden toegevoegd aan de onder hem berustende akten van de burgerlijke stand;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.G. Knot, E.B.E.M. Rikaart-Gerard en Z.J. Oosting, bijgestaan door mr. M.J. Muller als griffier, en is op 29 oktober 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.