ECLI:NL:GHARL:2020:8910

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 oktober 2020
Publicatiedatum
2 november 2020
Zaaknummer
200.260.203/01 en 200.260.208/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de verdeling van onroerend goed en verrekening van banksaldi in een echtscheidingsprocedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verdeling van onroerend goed en de verrekening van banksaldi tussen een vrouw en een man in het kader van hun echtscheiding. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, had eerder een beschikking van de rechtbank Noord-Nederland aangevochten. Het hof heeft in zijn tussenbeschikking van 4 augustus 2020 de vrouw de gelegenheid gegeven om aan te tonen of zij voldeed aan de inschrijvingsvereisten van artikel 3:301 lid 2 BW. De vrouw betoogde dat de inschrijving niet nodig was omdat het om een beschikking ging en niet om een vonnis. Het hof verwierp dit standpunt en oordeelde dat de inschrijving in het rechtsmiddelenregister ook voor beschikkingen geldt, vooral wanneer deze in de plaats treedt van een notariële akte voor de levering van onroerend goed.

Het hof concludeerde dat de vrouw niet-ontvankelijk moest worden verklaard in haar hoger beroep met betrekking tot de beslissingen over de woning, omdat zij niet had voldaan aan de inschrijvingsvereisten. Daarnaast heeft het hof de man opgedragen om bankafschriften te overleggen en te verduidelijken welk saldo op de peildatum voor verrekening in aanmerking kwam. De man heeft aangetoond dat een deel van het saldo afkomstig was van gelden die buiten de verrekening moesten blijven. Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank vernietigd voor wat betreft de reiskosten en de toedeling van de auto, en bepaald dat de man een bedrag van € 3.300,09 aan de vrouw moest betalen ter zake van de verrekening van de banksaldi, en € 5.000,- voor de auto. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.260.208/01 en 200.260.203/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 160150 en 165083)
beschikking van 27 oktober 2020
inzake
[verzoekster] ,
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. N.T. Vogelaar te ’s-Gravenzande,
en
[verweerder] ,
wonende te [B] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. E.J. Jongsma te [D] .

1.Het verloop van geding in hoger beroep

1.1.
Voor het verloop van het geding tot 4 augustus 2020 verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van die datum.
1.2.
Het verdere verloop blijkt uit:
- een journaalbericht van mr. Vogelaar van 31 augustus 2020 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Jongsma van 31 augustus 2020 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Vogelaar van 28 september 2020 met producties(s);
- een journaalbericht van mr. Jongsma van 28 september 2020 met productie(s).

2.De beoordeling

Ontvankelijkheid vrouw in haar grieven ten aanzien van de (wijze van) verdeling van de woning2.1. In de tussenbeschikking van 4 augustus 2020 heeft het hof de vrouw in de gelegenheid gesteld aan te tonen of aan het in art. 3:301 lid 2 BW gestelde voorschrift is voldaan, en zo niet, tot welke gevolgen dit zou moeten leiden. Uit het nadien ingekomen stuk van de vrouw leidt het hof af dat inschrijving achterwege is gebleven, maar dat de vrouw betoogt dat zij desondanks ontvankelijk dient te worden verklaard in haar grieven ten aanzien van de verdeling van de woning.
2.2.
De vrouw heeft zich allereerst op het standpunt gesteld dat art. 3:301 lid 2 BW niet van toepassing is op de onderhavige zaak, omdat er een beschikking is afgegeven en geen vonnis, waarover art. 433 Rv spreekt. Het hof volgt de vrouw hierin niet.
2.3.
Het voorschrift van art. 3:301 lid 2 BW, dat het rechtsmiddel van verzet, hoger beroep en cassatie binnen acht dagen na het instellen daarvan moet worden ingeschreven in het rechtsmiddelenregister, geldt voor alle uitspraken waarvan de rechter heeft bepaald dat zij in de plaats treedt van een tot levering van een registergoed bestemde akte of een deel daarvan. Een uitspraak kan zijn een vonnis, maar ook een beschikking (vgl. art. 286 Rv). Het rechtsmiddelenregister is bovendien opgenomen in art. 433 Rv, wat onderdeel is van het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, dat ziet op de gerechtelijke tenuitvoerlegging van vonnissen én beschikkingen. Het feit dat in art. 433 Rv alleen het woord ‘vonnis’ staat, en niet het woord ‘beschikking’, betekent daarom niet dat hierin moet worden gelezen dat uitsluitend een rechtsmiddel tegen een vonnis dient te worden ingeschreven, en niet een rechtsmiddel tegen een beschikking.
2.4.
De vrouw heeft zich verder op het standpunt gesteld dat de bestreden beschikking onder de reikwijdte van art. 3:300 lid 1 BW valt, en om die reden niet hoeft te worden ingeschreven in het rechtsmiddelenregister. De veroordeling in de beschikking heeft volgens de vrouw betrekking op de vereiste wilsverklaring en handtekening van de vrouw bij de leveringsakte voor zover zij hier niet aan meewerkt. Voorts wijst de vrouw er op dat het hier gaat om een voorwaardelijk in de plaats treden. Dat zou niet worden bestreken door art. 3:301 lid 2 BW.
2.5.
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank het volgende bepaald:
4.6 veroordeelt de vrouw ertoe haar onverwijlde en onvoorwaardelijke medewerking te
verlenen tot levering aan de man van haar onverdeelde helft van het eigendomsrecht met
betrekking tot de onroerende zaak (woning met erf c.a.), aan de [a-straat] 4,
[B] , kadastraal bekend [C] , groot twee are en vijf centiare op grond van verdeling van de voornoemde gemeenschappelijke onroerende zaak tussen de man en de vrouw binnen drie dagen na betekening van deze beschikking;
4.7
bepaalt dat deze beschikking in de plaats treedt van een in wettige vorm opgemaakte akte strekkende tot het notarieel transport van de woning aan de [a-straat] 4, [B] , indien de vrouw weigerachtig is aan hetgeen onder 4.6. is bepaald, te voldoen;
Deze beslissing laat zich naar het oordeel van het hof niet anders lezen dan dat de uitspraak in de plaats treedt van de vereiste notariële akte, zoals bedoeld in art. 3:300 lid 2 BW. Dat de beschikking pas (een deel van) de akte vervangt wanneer de vrouw niet meewerkt, en er in die zin dus een voorwaarde aan is verbonden, maakt niet dat daardoor de eis van inschrijving in het rechtsmiddelenregister niet zou gelden. Ook dan geldt immers dat bij inschrijving van de akte/uitspraak op de voet van art. 3:89 lid 1 BW, zoveel mogelijk buiten twijfel moet worden gesteld dat op het tijdstip waarop de termijn voor het instellen van een rechtsmiddel verstrijkt, geen rechtsmiddel is aangewend.
2.6.
Anders dan de vrouw lijkt te willen betogen is er tot slot geen plaats voor onderzoek door de rechter naar de vraag of er sprake is van het afwezig zijn van (het risico van) benadeling van derden als gevolg van de niet-inschrijving en/of het afwezig zijn van een afbreuk aan de strekking van art. 3:301 lid 2 BW en/of het afwezig zijn van een te respecteren belang bij de inschrijving in het rechtsmiddelenregister. Een dergelijk onderzoek is niet te verenigen met de strekking van de regeling, die erin voorziet dat in ieder geval acht dagen na het verstrijken van de beroepstermijn door middel van raadpleging van het rechtsmiddelenregister duidelijkheid kan worden verkregen omtrent de vraag of tegen de op de voet van art. 3:89 BW in te schrijven uitspraak een gewoon rechtsmiddel is ingesteld.
2.7.
De conclusie luidt dan ook dat de vrouw niet-ontvankelijk dient te worden verklaard voor zover haar hoger beroep is gericht tegen de beslissingen over de woning. Dit geldt daarom ook voor de wijziging van haar verzoek ten aanzien van de woning, los van het feit dat een dergelijke wijziging in dit stadium van de procedure in beginsel niet meer mogelijk is.
Bankrekeningen man
2.8.
Het hof heeft in de tussenbeschikking van 4 augustus 2020 de man opgedragen bankafschriften in het geding te brengen van zijn rekening bij de [a-bank] met nummer [00000] en van zijn [b-bank] BasisRekening met nummer [00001] , en toe te lichten of, en zo ja welk saldo op de peildatum voor verrekening in aanmerking komt.
2.9.
Bij zijn nadere akte heeft de man wat betreft de rekening bij de [b-bank] overgelegd een stuk waaruit blijkt dat deze rekening op 7 november 2017 (dus voor de peildatum) is opgeheven, en dat het toen aanwezige saldo is overgeboekt naar zijn (zakelijke) rekening met nummer [00002] , waarvan het saldo op de peildatum in de verrekening wordt betrokken. De vrouw heeft dit in haar reactie erkend.
2.10.
Het saldo op de rekening bij de [a-bank] met nummer [00000] is volgens de man gevoed met de opbrengst van de verkoop van het aan de man in eigendom toebehorende pand te [D] ad € 40.000,- en overige gelden die buiten de verrekening dienen te blijven.
De rekening is op 6 februari 2018 geopend. De man heeft diezelfde datum vanaf zijn zakelijke rekening met nummer [00002] een bedrag van € 40.000,- op deze rekening gestort, zoals blijkt uit productie 20. Dit bedrag was op de peildatum het saldo van deze rekening, aldus de man.
2.11.
De zakelijke rekening met nummer [00002] , waarvan de man op 6 februari 2018 het bedrag van € 40.000,- heeft overgeboekt naar de rekening bij de [a-bank] met nummer [00000] , is volgens de man - zoals blijkt uit productie 14 - in de periode voorafgaand aan de overboeking gevoed met de navolgende (afgeronde) bedragen:
- verkoopopbrengst [b-straat] 129 te [D] ad € 150.043,- (productie 22 en 23);
- huur [b-straat] 127 te [D] ad € 13.880,-;
- loon, kinderbijslag, schadevergoeding auto en bijdrage vrouw aan ticket voor [E] ad € 20.289,-;
- schenking aan man ad € 10.488,-;
- pachtopbrengst landerijen oma ad € 9.583,-.
De bedragen voor het loon, kinderbijslag, schadevergoeding auto en bijdrage vrouw aan ticket voor [E] zijn volgens de man uitgegeven. De overige bedragen, die volgens de huwelijkse voorwaarden buiten de verrekening zouden moeten blijven, zijn deels uitgegeven (aanzuiveren debetstand zakelijke rekening [00003] , aflossing belastingdienst en aankoop auto). Er resteerde nog een bedrag van afgerond € 62.997,- waarvan € 40.000,- is overgemaakt naar de rekening bij de [a-bank] met nummer [00000] .
2.12.
De vrouw heeft aangevoerd dat in de beschikking van 4 augustus 2020 is overwogen dat niet kan worden vastgesteld welk gedeelte van het saldo van de rekening met nummer [00002] op de peildatum afkomstig is van zakelijke dan wel privé-mutaties, en dat dit saldo daarom dient te worden verrekend. De vrouw wil daar kennelijk mee betogen dat de man ook niet meer kan en mag aantonen wat de herkomst is van de overboeking die hij vanaf deze rekening heeft gedaan op 6 februari 2018. Het hof volgt de vrouw hierin niet. Het hof is van oordeel dat de man voldoende heeft onderbouwd dat het bedrag dat hij op 6 februari 2018 naar zijn rekening bij de [a-bank] met nummer [00000] heeft overgemaakt afkomstig is uit vermogen dat ingevolge de huwelijkse voorwaarden niet voor verrekening in aanmerking komt. Dit saldo dient daarom eveneens buiten de verrekening te blijven.
2.13.
Resumerend ziet de verrekening van de banksaldi er als volgt uit:
VROUW
- [b-bank] Direct Rekening [00004] € 317,95
- [b-bank] InternetSparen [00005] € 1,94
- [c-bank] [00006] € 1.552,66
Totaal € 1.872,55MAN
- Foto [verweerder] [00003] (man) --
- [a-bank] spaarrekening [00000] (man); --
- [00002] (man); € 8.472,73
- [b-bank] BasisRekening [00001] --
Totaal € 8.472,73
De vrouw dient aan de man te betalen een bedrag van € 936,28. De man dient aan de vrouw te betalen een bedrag van € 4.236,37. Per saldo dient de man dus een bedrag aan de vrouw te betalen van € 3.300,09.

3.De slotsom

Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen op het punt van de reiskosten van [E] , zonder een nieuwe regeling vast te stellen. Verder zal het hof bepalen dat de man ter zake van de verrekening van de banksaldi een bedrag aan de vrouw dient te voldoen zoals hierboven onder 2.13 omschreven. Tot slot zal het hof de bestreden beschikking vernietigen voor zover het de toedeling van de auto (Toyota Auris) betreft en, conform de beslissing in de tussenbeschikking van 4 augustus 2020, bepalen dat de man ter zake van de verrekening daarvan een bedrag van € 5.000,- aan de vrouw dient te voldoen.

4.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar hoger beroep voor zover het de beslissingen over de woning betreft (4.5 t/m 4.7);
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden van 27 februari 2019, uitsluitend wat betreft de punten 4.3 (laatste zin), 4.9 en 4.10 en opnieuw beschikkende:
wat betreft onderdeel 4.9: bepaalt dat de man ter zake van de verrekening van de banksaldi binnen veertien dagen na dagtekening van deze beschikking een bedrag aan de vrouw dient te voldoen van € 3.300,09;
wat betreft onderdeel 4.10: bepaalt dat de man ter zake van de verrekening van de auto (Toyota Auris) binnen veertien dagen na dagtekening van deze beschikking een bedrag aan de vrouw dient te voldoen van € 5.000,-;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C. Koopman, E.B.E.M. Rikaart-Gerard en I.M. Dölle, bijgestaan door mr. I.G. Vos als griffier, en is op 27 oktober 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.