In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van het hoger beroep van de man tegen de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, waarin de kinderalimentatie voor hun minderjarige kind is vastgesteld. De man heeft in hoger beroep twee grieven ingediend, die betrekking hebben op de behoefte van het kind en de draagkracht van beide ouders. Het hof heeft vastgesteld dat de man zijn hoger beroep tijdig heeft ingesteld, omdat de beschikking niet op de juiste wijze aan hem was betekend. Hierdoor is hij ontvankelijk in zijn hoger beroep.
De vrouw heeft verweer gevoerd en verzocht om de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep, maar het hof heeft geoordeeld dat de man ontvankelijk is. Vervolgens heeft het hof de hoogte van de kinderalimentatie beoordeeld. De vrouw heeft een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van het kind verzocht, die door de rechtbank was vastgesteld op € 208,- per maand. De man heeft verzocht om deze bijdrage te verlagen, maar het hof heeft geoordeeld dat de rechtbank de kinderalimentatie terecht heeft vastgesteld op dit bedrag.
Het hof heeft geconcludeerd dat de grieven van de man falen en heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd. De beslissing van het hof is genomen in het openbaar en is op 27 oktober 2020 uitgesproken.