ECLI:NL:GHARL:2020:8897

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 november 2020
Publicatiedatum
2 november 2020
Zaaknummer
21-002580-17
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling openlijk geweld met voorwaardelijke taakstraf

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 november 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, geboren in 1998, werd beschuldigd van openlijk geweld gepleegd in vereniging tegen een portier op 28 februari 2016. De officier van justitie had hoger beroep ingesteld tegen het eerdere vonnis waarin de verdachte was veroordeeld tot een taakstraf van 20 uren, subsidiair 10 dagen hechtenis. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan. Tijdens de zitting op 19 oktober 2020 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die een taakstraf van 25 uren had geëist. De verdediging voerde aan dat er geen sprake was van medeplegen, maar het hof oordeelde dat de verdachte wel degelijk een wezenlijke bijdrage had geleverd aan het geweld. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte samen met een medeverdachte geweld heeft gepleegd tegen de portier, door hem meerdere malen te duwen. Het hof sprak de verdachte vrij van andere tenlastegelegde geweldshandelingen, zoals het geven van een kopstoot, omdat dit niet wettig en overtuigend bewezen kon worden. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 20 uren, met een proeftijd van één jaar, waarbij het hof rekening hield met het tijdsverloop en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002580-17
Uitspraak d.d.: 2 november 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 4 mei 2017 met parketnummer 16-015574-17 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1998,
wonende te [geboorteplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 19 oktober 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde en veroordeling van verdachte tot een taakstraf van 25 uren, subsidiair 12 dagen hechtenis. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en haar raadsman, mr. W.B. Lisi, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De verdachte is bij het hierboven vermelde vonnis ter zake het tenlastegelegde veroordeeld tot een taakstraf van 20 uren, subsidiair 10 dagen hechtenis.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
zij op of omstreeks 28 februari 2016 te [plaats] , althans in het arrondissement Midden-Nederland, openlijk, te weten op of aan de openbare weg, [adres1] , in elk geval op of aan een openbare weg en/of voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor het publiek toegankelijke ruimte, [adres2] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde partij] , welk geweld bestond uit
- het één of meerdere malen stompen/slaan tegen het lichaam van die [benadeelde partij] en/of
- het één of meerdere malen duwen/trekken tegen/aan het lichaam van die [benadeelde partij] en/of
- het één of meerdere malen schoppen/trappen tegen het lichaam van die [benadeelde partij] en/of
- het geven van een (zogenaamde) kopstoot.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Standpunt verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte moet worden vrijgesproken omdat geen sprake is van een bewuste en nauwe samenwerking zodat van medeplegen niet kan worden gesproken en om die reden openlijke geweldpleging niet kan worden bewezen.
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde geweld, bestaande uit het duwen tegen het lichaam en het geven van een kopstoot, wettig en overtuigend bewezen kan worden. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] zijn met zijn tweeën [adres2] binnengegaan en hebben met zijn tweeën geweld gebruikt tegen aangever, hetgeen voldoende is om te spreken van “in vereniging”.
Beoordelingskader
Het hof stelt voorop dat van het "in vereniging" plegen van geweld sprake is, indien de betrokkene een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn. De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt is niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die "in vereniging" geweld pleegt. Beoordeeld zal moeten worden of de door de verdachte geleverde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is.
Oordeel hof
Op basis van het dossier, waaronder de camerabeelden stelt het hof het volgende vast.
Op 28 februari 2016 is verdachte als bezoekster aanwezig in [adres2] . Verdachte en haar medeverdachte [medeverdachte] hadden de club verlaten. Op de camerabeelden van [adres2] zijn personen te zien die [adres2] binnen proberen te komen. Gelet op de overige stukken van het dossier zijn dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] . Dit 'proberen binnen te komen' gaat gepaard met het nodige duwen in de richting en tegen het lichaam van de portier, [benadeelde partij] . die standvastig doch beheerst weerstand biedt en zijn positie in de deuropening aanvankelijk weet te handhaven. [benadeelde partij] probeert vervolgens de toegangsdeur dicht te krijgen hetgeen niet lukt omdat verdachte en [medeverdachte] blijven proberen de club binnen te komen door tegen [benadeelde partij] te (blijven) duwen. Op enig moment wordt [benadeelde partij] door verdachte en [medeverdachte] overlopen, waardoor alle drie de personen binnen belanden. Vervolgens wordt [medeverdachte] door [benadeelde partij] op de grond getrokken en, ondanks verzet van [medeverdachte] , in bedwang gehouden. Vervolgens probeert verdachte [medeverdachte] te helpen door [benadeelde partij] al duwend van hem af te krijgen waarop [benadeelde partij] ook verdachte naar de grond trekt en haar in bedwang probeert te houden.
Op basis van het voorgaande is het hof van oordeel dat verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte] gewelddadige handelingen in de richting van [benadeelde partij] heeft gepleegd, bestaande uit het gezamenlijk duwen tegen het lichaam van [benadeelde partij] . Door te handelen als hiervoor vermeld, heeft verdachte opzet gehad op de tenlastegelegde geweldshandeling, voor zover het duwen betreft, en daaraan een wezenlijke bijdrage geleverd. Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen dat de medeverdachte [benadeelde partij] bij de toegangsdeur een kopstoot heeft gegeven. De camerabeelden, die voor [benadeelde partij] aanleiding vormden om te menen dat hem gedurende de hiervoor beschreven confrontatie bij de toegangsdeur een kopstoot was toegebracht, bieden naar het oordeel van het hof wat dit onderdeel van de tenlastelegging betreft onvoldoende houvast c.q. helderheid. Het hof zal verdachte daarom van dat onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken. Ook de overige geweldhandelingen zoals die in de tenlastelegging zijn opgenomen (het stompen/slaan en het schoppen/trappen) acht het hof niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 28 februari 2016 te [plaats] , openlijk, te weten in een voor het publiek toegankelijke ruimte, [adres2] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde partij] , welk geweld bestond uit het meerdere malen duwen tegen het lichaam van die [benadeelde partij] .
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Op 28 februari 2016 heeft verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte] in het openbaar geweldshandelingen verricht tegen aangever [benadeelde partij] . Aldus heeft verdachte met haar handelen inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever. Voorts heeft het geweld plaatsgevonden in het openbaar uitgaansleven, hetgeen in het algemeen leidt tot gevoelens van onveiligheid bij het uitgaand publiek dat daarvan ongewild getuige heeft moeten zijn. Opmerking daarbij verdient de omstandigheid dat [benadeelde partij] in zijn functie als portier bijdraagt aan de rust en veiligheid die het uitgaansleven behoeft en dat hem in die hoedanigheid dan ook erkenning en respect toekomt. Het is verdachte dan ook temeer kwalijk te nemen dat hij zijn gevoelens van onvrede c.q. frustratie op de hiervoor beschreven wijze op [benadeelde partij] heeft botgevierd.
Het hof houdt bij de strafoplegging rekening met een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 14 september 2020 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder veroordeeld is in verband met een soortgelijk strafbaar feit.
Het hof houdt verder rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals die blijken uit het dossier en zoals die tijdens het onderzoek ter terechtzitting van het hof zijn besproken.
Voorts neemt het hof in aanmerking het tijdsverloop tussen het instellen van hoger beroep door verdachte en de einduitspraak door dit hof. Gelet op het tijdsverloop is het hof van oordeel dat kan worden volstaan met oplegging van een geheel voorwaardelijke
taakstraf voor de duur van 20 uren, subsidiair 10 dagen hechtenis, met een proeftijd van één jaar. Deze straf acht het hof passend. Anders dan door de raadsman is bepleit, ziet het hof, gelet op de aard en ernst van het delict, geen aanleiding om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 63 en 141 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
20 (twintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
1 (één) jaaraan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door
mr. J. Hielkema, voorzitter,
mr. W. Foppen en mr. J.A.A.M. van Veen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A. Dörholt, griffier,
en op 2 november 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. J.A.A.M. van Veen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.