ECLI:NL:GHARL:2020:8826

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 oktober 2020
Publicatiedatum
29 oktober 2020
Zaaknummer
200.268.395
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwijzing naar mediation ter verdeling van zorg- en opvoedingstaken na echtscheiding

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is behandeld, gaat het om de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders van twee minderjarige kinderen na hun echtscheiding. De vader en de moeder hebben gezamenlijk het gezag over hun kinderen, geboren in 2013 en 2017. Na de ontbinding van hun huwelijk in 2018 hebben zij een ouderschapsplan opgesteld waarin is afgesproken dat de kinderen voornamelijk bij de moeder verblijven, met een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken van 50% voor beide ouders. De rechtbank Gelderland heeft in eerdere beschikkingen voorlopige regelingen getroffen, waaronder een ondertoezichtstelling van de kinderen en een schorsing van het contact tussen de vader en de kinderen.

In hoger beroep heeft de vader de bestreden beschikking van de rechtbank aangevochten, waarin de zorgregeling was gewijzigd. Hij verzoekt het hof om de zorgregeling te herzien, zodat de kinderen wekelijks afwisselend bij beide ouders verblijven. De moeder heeft verweer gevoerd en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen. Tijdens de mondelinge behandeling hebben beide partijen aangegeven open te staan voor mediation om tot een gezamenlijke regeling te komen.

Het hof heeft besloten partijen te verwijzen naar mediation, waarbij zij samen afspraken kunnen maken over de zorg- en opvoedingstaken. Het hof houdt verdere beslissingen aan en heeft partijen opgedragen het hof op de hoogte te houden van de voortgang van de mediation. De beschikking is uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2020.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.268.395
(zaaknummer rechtbank Gelderland 349190)
beschikking van 29 oktober 2020
inzake
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. P.G.W. van Wees te Arnhem,
en
[verweerster],
wonende te [B] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.E.A. van Beveren te Arnhem.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Gelderland,
gevestigd te Arnhem,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 8 april 2019 en 30 juli 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. De beschikking van 30 juli 2019 wordt hierna ‘de bestreden beschikking’ genoemd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 29 oktober 2019;
- het verweerschrift van de moeder;
- het faxbericht van de GI van 12 december 2019.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 13 oktober 2020 plaatsgevonden. De vader en de moeder zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) is [C] verschenen. De GI is niet verschenen.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van:
  • [de minderjarige1] , geboren [in] 2013 te [B] , en
  • [de minderjarige2] , geboren [in] 2017 te [B] ,
over wie zij gezamenlijk het gezag uitoefenen.
3.2
Het huwelijk van de partijen is [in] 2018 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 4 mei 2018.
3.3
De ouders hebben in het kader van hun echtscheiding een ouderschapsplan opgesteld. Daarin zijn zij overeengekomen dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de moeder zal zijn. Als verdeling van de zorg- en opvoedingstaken zijn de ouders – kort gezegd – overeengekomen dat zij deze taken ieder voor 50 % op zich zullen nemen, waarbij de concrete uitwerking wekelijks in onderling overleg wordt afgestemd vanwege de onregelmatige werkroosters.
3.4
Bij beschikking van 2 april 2019 heeft de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, (verder: de rechtbank) een voorlopige regeling ter verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders vastgesteld en iedere verdere beslissing aangehouden om de ouders in de gelegenheid te stellen een hulpverleningstraject bij Lindenhout op te starten.
3.5
Bij beschikking van 8 april 2019 heeft de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, [de minderjarige1] en [de minderjarige2] voorlopig onder toezicht gesteld. De rechtbank heeft bij beschikking van diezelfde datum, 8 april 2019, het recht op omgang (bedoeld is kennelijk: contact) tussen de vader en de kinderen geschorst in afwachting van de start van (begeleide) omgang (‘contact’) onder regie van de gezinsvoogd, die de aard, frequentie en duur van de contacten tussen de vader en de kinderen bepaalt. De rechtbank heeft de raad verzocht onderzoek te doen, te rapporteren en te adviseren omtrent de zorgregeling en iedere verdere beslissing aangehouden.
3.6
Bij vonnis in kort geding van 8 april 2019 heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, de vader veroordeeld om de kinderen met onmiddellijk ingang aan de moeder af te geven, onder verbeurte van een dwangsom, en de omgang (het ‘contact’) tussen de vader en de kinderen geschorst, in afwachting van de start van (begeleide) omgang (‘contact’) onder regie van de gezinsvoogd. Dit vonnis is bekrachtigd bij arrest van dit hof van 30 juli 2019.
3.7
Bij beschikking van 3 juli 2019 heeft de kinderrechter [de minderjarige1] en [de minderjarige2] onder toezicht gesteld van de GI tot 3 juli 2020. Deze ondertoezichtstelling is vervolgens verlengd tot 3 juli 2021.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen is in geschil de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen hen betreffende [de minderjarige1] en [de minderjarige2] .
Bij de – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – bestreden beschikking heeft de rechtbank de zorgregeling uit het ouderschapsplan, dat deel uitmaakt van de echtscheidingsbeschikking van 4 mei 2018, gewijzigd en als regeling ter verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vastgesteld dat de kinderen contact hebben met de vader:
  • minimaal één keer per week gedurende twee uur onder begeleiding van het [D] ,
  • welke regeling wordt uitgebreid onder regie van de gezinsvoogd, die de aard, de frequentie, de duur van die uitbreiding en de wijze van begeleiding bepaalt.
4.2
De vader is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Hij verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en de zorgregeling uit het ouderschapsplan te wijzigen in die zin dat:
de kinderen wekelijks wisselend één week bij elk van de ouders verblijven, waarbij de wisselingen plaatsvinden op vrijdag om 18.00 uur;
de feest- en vakantiedagen worden verdeeld in die zin dat de kinderen in de grote vakantie drie weken bij de vader blijven, in 2020 de eerste drie weken bij de vader en de laatste drie weken bij de moeder en daarna jaarlijks wisselend;
de kinderen één week in de kerstvakantie bij elk van de ouders zullen zijn, in 2020 de eerste week bij de vader, daarna ook jaarlijks wisselend,
dan wel een zorgregeling vast te stellen die het hof juist acht.
4.3
De moeder heeft een verweerschrift ingediend. Zij verzoekt het hof het verzoek van de vader in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De ouders hebben samen het gezag. Op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan onder andere omvatten een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken.
5.2
Gebleken is dat de regeling ter verdeling van de zorg- en opvoedingstaken onder regie van de gezinsvoogd is uitgebreid en dat de vader op dit moment iedere zaterdag contact heeft met [de minderjarige1] en [de minderjarige2] , waarbij de kinderen om de week ook bij de vader blijven overnachten. Het halen en brengen van de kinderen vindt op zaterdag plaats via het [D] en op zondagochtend door de opa vaderszijde.
5.3
De vader wenst een verdere uitbreiding van de zorgregeling. De moeder heeft zorgen over de effecten van (een uitbreiding van) het contact tussen de vader en de kinderen op de kinderen. Tijdens de mondelinge behandeling hebben beide partijen te kennen gegeven open te staan voor mediation zodat zij samen kunnen proberen afspraken te maken over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen hen en een eventuele verdere uitbreiding van het contact tussen de vader en de kinderen. Het hof zal partijen daarom verwijzen naar mediation.
5.4
De vader verzoekt het hof om in afwachting van de uitkomst van mediation een voorlopige zorgregeling vast te stellen waarbij het contact tussen de vader en de kinderen wordt uitgebreid. Daarbij stelt hij als mogelijke regeling voor dat de kinderen de ene week van vrijdag tot en met zondag bij de vader verblijven en in de andere week op zaterdag of zondag.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat uit het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling volgt dat de gezinsvoogd een verdere opbouw voor ogen heeft. Dit verzoek maakt geen deel uit van de stukken van het hof in deze zaak. Volgens de vader is met de gezinsvoogd gesproken over een opbouw, maar is dat niet tot stand gekomen door ziekte van de gezinsvoogd.
5.5
Hoewel een verdere uitbreiding van het contact tussen de vader en [de minderjarige1] en [de minderjarige2] gelet op de thans beschikbare informatie in de rede lijkt te liggen, acht het hof het in het belang van de kinderen dat de ouders tijdens de mediation samen tot een uitbreiding komen waar zij beiden achter staan. Het hof zal daarom iedere beslissing over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken aanhouden.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
alvorens verder te beslissen:
verwijst partijen naar mediation;
bepaalt dat partijen het hof uiterlijk op
10 februari 2021schriftelijk dienen te berichten over de uitkomsten dan wel de voortgang van de mediation en over het gewenste vervolg van deze procedure;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K.A.M. van Os-ten Have, J.H. Lieber en I.G.M.T. Weijers-van der Marck, bijgestaan door mr. H. Bouhuys als griffier, en is op 29 oktober 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.