ECLI:NL:GHARL:2020:8821

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 oktober 2020
Publicatiedatum
29 oktober 2020
Zaaknummer
200.281.242
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling van een minderjarige met autisme en ontwikkelingsbedreiging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2010, die lijdt aan autisme en andere ontwikkelingsproblemen. De vader, verzoeker in hoger beroep, was het niet eens met de beslissing van de kinderrechter van 19 mei 2020, die de ondertoezichtstelling had verlengd tot 24 november 2020. De vader verzocht het hof om deze verlenging af te wijzen, terwijl de gecertificeerde instelling, de William Schrikker Stichting, de verlenging steunde.

De kinderrechter had eerder de minderjarige onder toezicht gesteld vanwege ernstige bedreigingen in zijn ontwikkeling. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig overwogen, waaronder de communicatieproblemen tussen de ouders en de noodzaak van structuur in de opvoeding van de minderjarige. De ouders hebben een verschillende opvoedstijl, wat leidt tot spanningen en onduidelijkheden in de zorg voor de minderjarige. Het hof concludeert dat de zorgen over de minderjarige nog niet voldoende zijn weggenomen en dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk blijft.

Het hof bekrachtigt de beslissing van de kinderrechter en benadrukt het belang van een goede samenwerking tussen de ouders en de hulpverleners. De vader wordt aangespoord om actief deel te nemen aan de gesprekken over de opvoeding van de minderjarige, zodat de situatie kan verbeteren. De beslissing van het hof is genomen in het belang van de minderjarige, die in een kwetsbare fase van zijn ontwikkeling verkeert.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.281.242
(zaaknummer rechtbank Overijssel 247002)
beschikking van 29 oktober 2020
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. S. Ben Ahmed te Rotterdam,
en
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de moeder],
wonende te [B] ,
verder te noemen: de moeder.

1.De rechtszaak bij de kinderrechter

De kinderrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, heeft op 19 mei 2020 een beslissing genomen. In die beslissing staat hoe de rechtszaak bij de kinderrechter is gegaan.

2.De rechtszaak in hoger beroep

2.1
In het dossier van het hof zitten de volgende stukken:
- het beroepschrift, ingekomen op 23 juli 2020;
- een brief van de GI van 13 oktober 2020 met bijlagen.
2.2
De zitting bij het hof was op 20 oktober 2020. De vader is die dag samen met zijn advocaat gekomen. Namens de GI zijn mr. T.I. Visser (advocaat) en [C] (jeugdzorgwerker) gekomen. Namens de raad is niemand gekomen.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn getrouwd geweest. Zij zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2010 te [A] . Zijn roepnaam is [de minderjarige] . De ouders hebben samen het gezag over [de minderjarige] .
3.2
[de minderjarige] woont bij zijn moeder en gaat eenmaal per veertien dagen een weekend naar zijn vader.
3.3
De kinderrechter heeft [de minderjarige] onder toezicht gesteld vanaf 1 juli 2016. Per juli 2018 is die periode van ondertoezichtstelling geëindigd.
Met ingang van 24 april 2019 heeft de kinderrechter [de minderjarige] opnieuw onder toezicht gesteld. Deze ondertoezichtstelling is bij de uitspraak van 23 april 2020 verlengd met één maand tot 24 mei 2020, om de vader alsnog in de gelegenheid te stellen zijn standpunt tijdens een zitting toe te lichten.

4.Waar het nu over gaat

4.1
De vader is het niet eens met de beslissing van de kinderrechter van 19 mei 2020 om de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] te verlengen met ingang van 24 mei 2020 tot 24 november 2020.
4.2
De vader verzoekt het hof het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling alsnog af te wijzen.
4.3
De GI is het niet eens met het verzoek van de vader en vraagt het hof het verzoek van de vader af te wijzen.
4.4
De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep meegedeeld dat zij graag wil dat jeugdbeschermer [C] de vertrouwenspersoon voor [de minderjarige] kan blijven.

5.De redenen voor de beslissing

Wat staat er in de wet
5.1
De kinderrechter kan een ondertoezichtstelling verlengen met maximaal een jaar. Dat staat in artikel 1:260 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De kinderrechter kan de ondertoezichtstelling alleen verlengen als daar een goede reden voor is. Die reden staat in artikel 1:255 BW:
De kinderrechter kan een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
Wat het hof vindt
5.2
Het hof vindt dat de kinderrechter een goede beslissing heeft genomen en dat het voor de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] nog steeds noodzakelijk is dat hij onder toezicht is gesteld. Het hof vindt daarbij het volgende van belang.
5.3
Een belangrijk onderdeel van de ontwikkelingsbedreiging voor [de minderjarige] vormt het feit dat de ouders niet op één lijn zitten over zijn opvoeding. [de minderjarige] heeft een beperking en autisme en daarom moet hem veel structuur en sturing worden geboden. De vader heeft een meer losse opvoedstijl dan de moeder. Dit alles vraagt regelmatig om afstemming tussen de ouders. Gebleken is dat de communicatie tussen de ouders inmiddels is verbeterd en rustiger verloopt. De ouders zijn sinds kort in staat om samen afspraken te maken en zich hieraan te houden. Voor de moeder is het echter nog steeds lastig om zich duidelijk uit te spreken tegenover de vader. De vader kan impulsief en boos reageren en dat maakt dat de moeder zich terughoudend opstelt en dat zij niet alles benoemt wat haar zorgen baart of wat zij voor [de minderjarige] wenselijk vindt. Zij wil de verstandhouding tussen haar en de vader niet opnieuw op scherp zetten. Dit maakt het noodzakelijk dat een jeugdbeschermer in het belang van [de minderjarige] soms zaken op duidelijke wijze met de vader bespreekt.
De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep meegedeeld dat zij hoopt dat de vader ook zal gaan deelnemen aan gesprekken over [de minderjarige] op school en bij de hulpverleningsinstanties, zodat de vader daadwerkelijk betrokken is bij [de minderjarige] .
De opvoedingssituatie rondom [de minderjarige] is op dit moment nog niet stabiel. In de zomer zijn de omgangsweekenden van [de minderjarige] bij de vader een aantal keren niet doorgegaan. Positief is wel dat de ouders dit uiteindelijk in onderling overleg hebben opgelost.
Het hof is van oordeel dat de zorgen over [de minderjarige] nog niet voldoende zijn weggenomen. Alleen het feit dat de vader nu wel instemt met de hulpverlening die [de minderjarige] nodig heeft en dat de vader de medicatie die [de minderjarige] nodig heeft inmiddels ook aan hem geeft, is daarvoor onvoldoende. Ook vindt het hof het op dit moment nog niet verantwoord de hulpverlening aan [de minderjarige] op vrijwillige basis voort te zetten.
5.4
De moeder en de GI hebben ter mondelinge behandeling bij het hof verklaard dat [de minderjarige] goed kan praten met de huidige jeugdbeschermer [C] en dat hij daar veel baat bij heeft. Het hof acht het van groot belang dat [de minderjarige] tegen een neutrale persoon durft te vertellen wat hij voelt en wat hij graag zou willen, zonder dat hij bang hoeft te zijn dat er iemand boos wordt. [de minderjarige] is door de ruzies en gebeurtenissen in het verleden angstig geworden. Daarvoor zal therapie worden ingezet. Het is jammer dat de vader zijn eigen bezwaren tegen de jeugdbeschermer en de GI handhaaft, ook al is het te begrijpen dat de vader er moeite mee heeft dat mevrouw [C] inmiddels de vierde jeugdbeschermer is waarmee hij te maken heeft. Dat de GI de afgelopen tijd nog niet veel heeft kunnen doen, komt niet alleen door de GI, maar ook door de opstelling van de vader.
De GI wil mevrouw [C] graag blijven inzetten voor [de minderjarige] en heeft aangeboden een andere jeugdbeschermer als contactpersoon voor de vader aan te stellen. [de minderjarige] vertrouwen in volwassenen is de afgelopen jaren beschadigd en wordt naar verwachting nog verder geschaad als mevrouw [C] voor hem zou wegvallen. Dan zou hij opnieuw een vertrouwensband met een andere jeugdbeschermer van een andere gecertificeerde instelling moeten opbouwen.
Het hof hoopt daarom dat de vader zich zal inzetten voor een goed contact met de voorgestelde tweede gezinsvoogd. Dan kan gewerkt worden aan een verdere verbetering van de situatie. Het is verstandig van de vader dat hij hulp heeft gezocht voor zichzelf om te kunnen omgaan met zijn spanningen. Het hof hoopt dat deze persoonlijke ondersteuning op termijn ook kan bijdragen aan herstel van het vertrouwen van de vader in de GI omdat het belang van [de minderjarige] hiermee gediend is. [de minderjarige] is 10 jaar en gaat richting de puberteit. Afstemming tussen de ouders, de begeleiders van [de minderjarige] en de GI is nodig om [de minderjarige] de komende jaren goed te kunnen ondersteunen in deze levensfase.
5.5
Het hof is het dus eens met de beslissing van de kinderrechter en zal de beschikking van de kinderrechter daarom in stand laten (bekrachtigen).

6.De beslissing

Het hof beslist in hoger beroep het volgende:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 19 mei 2020.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. Phaff, A. Smeeïng-van Hees en I.G.M.T. Weijers-van der Marck, bijgestaan door de griffier, en is op 29 oktober 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.