ECLI:NL:GHARL:2020:8806

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 oktober 2020
Publicatiedatum
29 oktober 2020
Zaaknummer
21-003992-17
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging met verwerping beroep op noodweer

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, geboren in 1991, was eerder veroordeeld voor openlijke geweldpleging en had hoger beroep ingesteld tegen deze veroordeling. Het hof heeft het hoger beroep behandeld op de zitting van 15 oktober 2020, waarbij het hof kennisnam van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de verdachte, vertegenwoordigd door zijn raadsvrouw, mr. D.I.A. Schröder.

De verdachte was beschuldigd van openlijk geweld tegen een benadeelde partij, waarbij hij samen met een medeverdachte geweld had gepleegd. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte en de medeverdachte in een verkeersconflict waren verwikkeld, wat leidde tot een confrontatie op straat. De verdachte heeft de benadeelde partij geschopt en geslagen, wat resulteerde in letsel. Het hof heeft het beroep op noodweer van de verdachte verworpen, omdat er geen sprake was van een onmiddellijke, wederrechtelijke aanranding die verdediging rechtvaardigde.

Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding toegewezen tot een bedrag van € 569,27, bestaande uit materiële en immateriële schade. De beslissing van het hof is genomen met inachtneming van de omstandigheden van de zaak en de impact op het slachtoffer.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003992-17
Uitspraak d.d.: 29 oktober 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 6 juli 2017 met parketnummer 16-064265-17 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 15 oktober 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vernietiging van het arrest, bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde en veroordeling ter zake van dit feit tot een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis en hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 2.637,- te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. D.I.A. Schröder, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Verdachte is bij het hiervoor genoemde vonnis ter zake van openlijke geweldpleging veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 77,61, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoeding en is de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk in de vordering verklaard.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 7 november 2016 te [plaats] , althans in het arrondissement Midden-Nederland, openlijk, te weten op of aan de openbare weg, [straatnaam] , in elk geval op of aan een openbare weg in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde partij] , welk geweld bestond uit
- het slaan van een arm om de nek van die [benadeelde partij] en/of (vervolgens) het drukken en/of trekken en/of duwen van die [benadeelde partij] met die arm om de nek naar de grond en/of
- het toepassen van een zogenaamde nekklem bij die [benadeelde partij] en/of
- het één of meerdere malen duwen tegen het lichaam van die [benadeelde partij] , ten gevolge waarvan die [benadeelde partij] op de grond viel en/of
- het één of meerdere malen schoppen/trappen van die [benadeelde partij] tegen de rug, althans het lichaam, terwijl die [benadeelde partij] op de grond lag;
subsidiair
hij op of omstreeks 7 november 2016 te [plaats] , althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [benadeelde partij] heeft mishandeld door
- een arm om de nek van die [benadeelde partij] te slaan en/of (vervolgens) met die arm om de nek die [benadeelde partij] naar de grond te drukken en/of de trekken en/of te duwen en/of
- het toepassen van een zogenaamde nekklem bij die [benadeelde partij] en/of
- die [benadeelde partij] één of meerdere malen te duwen tegen het lichaam, ten gevolge waarvan die [benadeelde partij] op de grond viel en/of
- die [benadeelde partij] één of meerdere malen te schoppen/te trappen tegen de rug, althans het lichaam, terwijl die [benadeelde partij] op de grond lag.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair
hij op 7 november 2016 te [plaats] , althans in het arrondissement Midden-Nederland, openlijk, te weten op of aan de openbare weg, [straatnaam] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde partij] , welk geweld bestond uit
- het slaan van een arm om de nek van die [benadeelde partij] en/of (vervolgens) het drukken en/of trekken en/of duwen van die [benadeelde partij] met die arm om de nek naar de grond en
- het toepassen van een zogenaamde nekklem bij die [benadeelde partij] en
- het duwen tegen het lichaam van die [benadeelde partij] , ten gevolge waarvan die [benadeelde partij] op de grond viel en
- het schoppen/trappen van die [benadeelde partij] tegen de rug, althans het lichaam, terwijl die [benadeelde partij] op de grond lag.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Door verdachte is aangevoerd dat zijn vriend werd aangevallen door aangever en dat hij ertussen is gesprongen. Het hof vat dit verweer op als een beroep op noodweer.
Vooropgesteld wordt dat van noodweer als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, sprake is als het begane feit is geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, waaronder onder omstandigheden mede is begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo een aanranding.
Het hof stelt op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting van het hof het volgende vast.
De medeverdachte reed in zijn auto op de [straatnaam] in [plaats] , met verdachte als passagier. Ook aangever reed in zijn auto op de [straatnaam] . Verdachte, medeverdachte en aangever ergerden zich wederzijds aan elkaars rijstijl. Aangever heeft vervolgens zijn auto voor de auto van de medeverdachte tot stilstand gebracht en is uit zijn auto gestapt. De medeverdachte had het raampje van zijn portier opengedaan en er werd naar elkaar geschreeuwd. Verdachte en zijn medeverdachte zijn uit hun auto gestapt. De medeverdachte heeft zijn arm om de nek van aangever geslagen en heeft hem met een judoworp naar de grond gebracht. Daarna werd aangever geschopt door verdachte.
Het hof is op grond van het voorgaande van oordeel dat verdachte de hem verweten gedraging niet heeft verricht in een situatie waarin voor hem de noodzaak bestond tot verdediging tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van de medeverdachte, dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor. Het beroep op noodweer wordt om die reden verworpen.
Het primair bewezenverklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich met een ander schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging naar aanleiding van in het wegverkeer opgedane irritaties. Verdachte en zijn medeverdachte hebben door aldus te handelen inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Uit de slachtofferverklaring en zijn verklaring ter zitting is gebleken dat het feit grote impact heeft gehad op het slachtoffer.
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft het hof gelet op een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 11 september 2020. Daaruit is gebleken dat verdachte niet eerder ter zake van openlijke geweldpleging onherroepelijk tot een straf of maatregel is veroordeeld.
De raadsvrouw heeft verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met het tijdsverloop.
Hoewel het hof van oordeel is dat de procedure in hoger beroep geruime tijd heeft geduurd (ongeveer 3 jaren en ruim 3 maanden), is naar het oordeel van het hof de totale duur van het proces - gelet op de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad - niet onredelijk lang en is er derhalve geen sprake van een onredelijke vertraging in de zin van artikel 6, eerste lid, van het EVRM. Niettemin zal het hof bij de strafoplegging rekening houden met het tijdsverloop. Dit leidt ertoe dat het hof - in plaats van een taakstraf van 120 uren - een taakstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis, passend en geboden acht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.637,- (bestaande uit € 137,- materiële en € 2.500,- immateriële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 77,61, te vermeerderen met de wettelijke rente. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 69,27 (bestaande uit pijnstillers ad € 31,59, ziekenhuisdaggeldvergoeding ad € 28,- en tweemaal reiskosten ziekenhuis ad € 9,68), te vermeerderen met de wettelijke rente. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is onvoldoende gebleken dat de gestelde materiële schade door het bewezenverklaarde handelen van verdachte is veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom voor het overige in haar vordering niet worden ontvangen.
Voorts overweegt het hof dat uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden tot een bedrag van € 500,- te vermeerderen met de wettelijke rente. Het hof acht dit bedrag billijk gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag, inclusief de wettelijke rente, zal worden toegewezen.
Verdachte is niet tot vergoeding van het overig gevorderde aan immateriële schade gehouden zodat de vordering in zoverre zal worden afgewezen.
Verdachte heeft het bewezenverklaarde feit samen met een ander gepleegd en zij zijn naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk voor de schade. Het hof zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen indien zijn medeverdachte deze al heeft betaald, en andersom.
Gelet op het vorenstaande dient verdachte, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 22c, 22d, 36f en 141 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 569,27 (vijfhonderdnegenenzestig euro en zevenentwintig cent) bestaande uit € 69,27 (negenenzestig euro en zevenentwintig cent) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 2.000,00 (tweeduizend euro) aan immateriële schadeaf.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 569,27 (vijfhonderdnegenenzestig euro en zevenentwintig cent) bestaande uit € 69,27 (negenenzestig euro en zevenentwintig cent) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 11 (elf) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 7 november 2016.
Aldus gewezen door
mr. L.T. Wemes, voorzitter,
mr. M.C. Fuhler en mr. R.R.H. Laurens, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. I.N. Koers, griffier,
en op 29 oktober 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.