ECLI:NL:GHARL:2020:8805

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 oktober 2020
Publicatiedatum
28 oktober 2020
Zaaknummer
21-000693-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake vernieling en bedreiging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1982, was in eerste aanleg veroordeeld voor het vernielen van ruiten en bedreiging van twee personen. De raadsman van de verdachte voerde aan dat het vonnis nietig verklaard moest worden omdat de verdachte in eerste aanleg niet de gelegenheid had gekregen om het laatste woord te voeren. Het hof verwierp dit verweer, verwijzend naar jurisprudentie van de Hoge Raad, en oordeelde dat de politierechter de raadsman voldoende gelegenheid had gegeven om te pleiten. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het opzettelijk vernielen van ruiten en het bedreigen van slachtoffers, zowel met woorden als met een mes. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier weken, waarvan twee weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij toegewezen, die schadevergoeding eiste voor de geleden schade. Het hof legde de verdachte ook een betalingsverplichting op aan de benadeelde partij.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000693-19
Uitspraak d.d.: 28 oktober 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 8 februari 2019 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 18-194732-18 en 18-237931-18, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 14 oktober 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van vier weken, waarvan drie weken voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht en met een proeftijd van twee jaren. Voorts vordert de advocaat-generaal toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [de benadeelde partij1] . Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door haar raadsman, mr. G.J.P.M. Grijmans, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Verweer van de raadsman
De raadsman heeft ter zitting in hoger beroep in de eerste plaats aangevoerd dat het vonnis van de politierechter nietig dient te worden verklaard. De raadsman was ter zitting in eerste aanleg aanwezig en hem is niet de gelegenheid geboden het laatste woord te voeren namens de niet aanwezige verdachte. Dit is een vormverzuim dat tot nietigheid van het vonnis dient te leiden.
Oordeel van het hof
In zijn arrest van 14 oktober 1997 [1] bepaalde de Hoge Raad dat artikel 311, vierde lid van het Wetboek van Strafvordering (Sv) in verbinding met artikel 331, eerste lid Sv - anders dan ten aanzien van een verdachte - niet inhoudt dat aan de raadsman het laatste woord moet worden gelaten, maar dat aan de raadsman de bevoegdheid toekomt het laatst te spreken. Dit geldt ook voor de gemachtigde raadsman. [2]
Uit het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg van 8 februari 2019 blijkt dat de politierechter het onderzoek heeft gesloten onmiddellijk nadat de raadsman het woord tot verdediging heeft gevoerd. Gelet op de jurisprudentie van de Hoge Raad kan niet worden gezegd dat de politierechter aan de raadsman de bevoegdheid heeft onthouden om het laatst te spreken.
Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
De politierechter in de rechtbank Noord-Nederland heeft verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier weken, waarvan twee weken voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht en met een proeftijd van twee jaren. De politierechter heeft de benadeelde partij [naam2] niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering en de vordering van de benadeelde partij [de benadeelde partij1] integraal toegewezen.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
zaak met parketnummer 18-194732-18:
1.
zij op of omstreeks 12 september 2018 en/of 13 september 2018 te [plaats] , gemeente [gemeente] , opzettelijk en wederrechtelijk één of meer ruit(en), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [naam1] B.V. toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
2.
zij op of omstreeks 12 september 2018 en/of 13 september 2018 te [plaats] , gemeente [gemeente] , opzettelijk en wederrechtelijk één of meer ruit(en), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan Stichting [naam2] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
3.
zij op of omstreeks 13 september 2018 te [plaats] , gemeente [gemeente] , [de benadeelde partij1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door opzettelijk dreigend een mes aan die [de benadeelde partij1] te tonen en/of voor te houden en/of met dat mes in de richting van die [de benadeelde partij1] te wijzen en/of (daarbij) stekende bewegingen te maken naar die [de benadeelde partij1] en/of die [de benadeelde partij1] (daarbij) dreigend de woorden toe te voegen "Ik steek je neer!" en/of "Ik kom wel weer en dan pak ik je wel!", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
zaak met parketnummer 18-237931-18:
zij in of omstreeks de periode van 22 oktober 2018 tot en met 24 oktober 2018 te [plaats] , gemeente [gemeente] , via app-berichten, [de benadeelde partij2] (meermalen) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [de benadeelde partij2] dreigend de woorden toe te voegen, althans toe te sturen "Je krijgt goeie klappen, ik pak je, je sterft jong" en/of "Jent een hoer en blijft een hoer, ik mep jou verrot" en/of "Je gaat eraan", althans (telkens) woorden en/of berichten van gelijke dreigende aard of strekking.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het in de zaak met parketnummer 18-194732-18 onder 1, 2 en 3 en in de zaak met parketnummer 18-237931-18 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
zaak met parketnummer 18-194732-18:
1.
zij op 13 september 2018 te [plaats] , gemeente [gemeente] , opzettelijk en wederrechtelijk ruiten, toebehorende aan [naam1] BV, heeft vernield;
2.
zij op 12 september 2018 en 13 september 2018 te [plaats] , gemeente [gemeente] , opzettelijk en wederrechtelijk ruiten, toebehorende aan Stichting [naam2] , heeft vernield;
3.
zij op 13 september 2018 te [plaats] , gemeente [gemeente] , [de benadeelde partij1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door opzettelijk dreigend een mes aan die [de benadeelde partij1] te tonen en voor te houden en met dat mes in de richting van die [de benadeelde partij1] te wijzen en daarbij stekende bewegingen te maken naar die [de benadeelde partij1] en die [de benadeelde partij1] dreigend de woorden toe te voegen "Ik steek je neer!" en "Ik kom wel weer en dan pak ik je wel!";
Zaak met parketnummer 18-237931-18:
zij in de periode van 22 oktober 2018 tot en met 24 oktober 2018 te [plaats] , gemeente [gemeente] , via Whatsapp-berichten, [de benadeelde partij2] meermalen heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [de benadeelde partij2] dreigend de woorden toe te sturen "Je krijgt goeie klappen, ik pak je, je sterft jong" en "Je bent een hoer en blijft een hoer, ik mep jou verrot" en "Je gaat eraan".
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het in de zaak met parketnummer 18-194732-18 onder 1 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen, meermalen gepleegd.
Het in de zaak met parketnummer 18-194732-18 onder 2 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen, meermalen gepleegd.
Het in de zaak met parketnummer 18-194732-18 onder 3 bewezenverklaarde levert op:

bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Het in de zaak met parketnummer 18-237931-18 bewezenverklaarde levert op:

bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het vernielen van meerdere ruiten, bedreiging van [de benadeelde partij1] , zowel woordelijk als met een mes, alsook bedreiging van [de benadeelde partij2] door haar meermalen Whatsapp-berichten te sturen met een dreigende inhoud. Door aldus te handelen heeft verdachte een hevig gevoel van angst doen ontstaan bij de slachtoffers. [de benadeelde partij1] , die ter zitting in hoger beroep aanwezig was, heeft nog altijd veel last van hetgeen hem door verdachte is aangedaan. Dergelijke feiten veroorzaken bovendien gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij.
Uit het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 11 september 2020 blijkt dat verdachte meermalen met politie en justitie in aanraking is geweest.
Het hof heeft voorts acht geslagen op het zich in het dossier bevindende reclasseringsadvies van Verslavingszorg Noord Nederland (VNN) van 21 juli 2020.
De raadsman heeft aangevoerd dat, mede gelet op het hierboven genoemde reclasseringsadvies, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet de oplossing is voor verdachte. Ze heeft hulp nodig, hetgeen zij nu weer accepteert. De oorzaak van haar problemen zit in haar verslavingen.
Het hof acht de feiten echter, evenals de politierechter, te ernstig om te volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van het voorarrest in combinatie met een werkstraf, zoals door de raadsman bepleit. De ernst van de feiten brengt mee dat als uitgangspunt een gevangenisstraf voor de duur van vier weken dient te worden opgelegd. Het hof zal, evenals de politierechter, een deel van die gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw schuldig te maken aan het plegen van soortgelijke strafbare feiten. Het hof zal aan het voorwaardelijke deel van de straf geen bijzondere voorwaarden verbinden, nu uit het hierboven genoemde reclasseringsadvies en hetgeen door de raadsman ter zitting naar voren is gebracht, blijkt dat verdachte reeds contact heeft met verschillende hulpverlenende instanties.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van vier weken, waarvan twee weken voorwaardelijk met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht en met een proeftijd van twee jaren, passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [naam2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 429,14. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft haar vordering in hoger beroep niet gehandhaafd. Het hof komt daarom niet toe aan een beoordeling van deze vordering.

Vordering van de benadeelde partij [de benadeelde partij1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 418,92. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 18-194732-18 onder 3 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdediging heeft de vordering voor wat betreft de hoogte of de inhoud daarvan niet bestreden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 63, 285 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 18-194732-18 onder 1, 2 en 3 en in de zaak met parketnummer 18-237931-18 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 18-194732-18 onder 1, 2 en 3 en in de zaak met parketnummer 18-237931-18 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) weken.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
2 (twee) weken, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [de benadeelde partij1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [de benadeelde partij1] ter zake van het in de zaak met parketnummer 18-194732-18 onder 3 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 418,92 (vierhonderdachttien euro en tweeënnegentig cent) bestaande uit
€ 18,92 (achttien euro en tweeënnegentig cent) materiële schade en € 400,00 (vierhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [de benadeelde partij1] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 18-194732-18 onder 3 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 418,92 (vierhonderdachttien euro en tweeënnegentig cent) bestaande uit € 18,92 (achttien euro en tweeënnegentig cent) materiële schade en € 400,00 (vierhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 8 (acht) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 13 september 2018.
Aldus gewezen door
mr. H.J. Deuring, voorzitter,
mr. A.J. Rietveld en mr. Z.J. Oosting, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.R. Sotthewes-de Jonge, griffier,
en op 28 oktober 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.HR 14 oktober 1997, NJ 1998/243
2.HR 25 februari 2003,