ECLI:NL:GHARL:2020:8770

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 oktober 2020
Publicatiedatum
27 oktober 2020
Zaaknummer
200.280.886
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van gezagskwesties en de rol van de GI

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, is het niet eens met de beslissing van de kinderrechter die op 28 mei 2020 heeft bepaald dat [de minderjarige] uit huis geplaatst moet worden bij zijn vader. De moeder verzoekt het hof om de beschikking van de kinderrechter te vernietigen en het verzoek van de gecertificeerde instelling (GI) om de uithuisplaatsing te verlengen af te wijzen. De GI is het echter eens met de beslissing van de kinderrechter.

De feiten van de zaak zijn als volgt: de ouders van [de minderjarige], de moeder en de vader, hebben een relatie gehad en zijn de ouders van [de minderjarige], geboren in 2008. De moeder heeft het gezag over [de minderjarige], die sinds december 2019 bij zijn vader woont. De kinderrechter heeft de uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij zijn vader eerder bepaald en deze beslissing is nu ter beoordeling aan het hof voorgelegd.

Het hof heeft de zitting op 6 oktober 2020 gehouden, waarbij de moeder, de vader en een vertegenwoordiger van de GI aanwezig waren. De vader, hoewel hij geen gezag heeft, wordt als belanghebbende in deze procedure beschouwd. Het hof heeft overwogen dat de uithuisplaatsing van [de minderjarige] noodzakelijk is voor zijn verzorging en opvoeding. De moeder heeft geen contact met [de minderjarige] en het hof concludeert dat de uithuisplaatsing moet worden verlengd tot 20 december 2020. De beslissing van de kinderrechter wordt bekrachtigd, omdat er geen wezenlijke veranderingen zijn die een andere beslissing rechtvaardigen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.280.886
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 502612)
beschikking van 27 oktober 2020
in de zaak van
[verzoekster] ,
wonende in [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. W.Y. Hofstra te Hilversum,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting
Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
gevestigd in Lelystad,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de vader] ,
wonende te [B] ,
verder te noemen: de vader.

1.De rechtszaak bij de /kinderrechter

De kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, heeft op 28 mei 2020 een beslissing genomen. In die beslissing staat hoe de rechtszaak bij de kinderrechter is gegaan.

2.De rechtszaak in hoger beroep

2.1
In het dossier van het hof zitten de volgende stukken:
- het beroepschrift met bijlagen ingekomen op 20 juli 2020;
- een e-mailbericht van de raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad) van
28 juli 2020;
- een brief van de GI met producties van 18 september.
2.2
[de minderjarige] heeft op 5 oktober 2020 aan de rechter verteld wat hij vindt van de uithuisplaatsing.
2.3
De zitting bij het hof was op 6 oktober 2020. Bij deze zitting waren aanwezig:
- de moeder met haar advocaat;
- de vader;
- namens de GI: [C] .
Namens de raad is niemand gekomen.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder hebben een relatie met elkaar gehad. Zij zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2008 te [D] . De moeder heeft het gezag over [de minderjarige] .
3.2
[de minderjarige] woont sinds december 2019 bij zijn vader.
3.3
De kinderrechter heeft [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI van 3 maart 2020 tot 3 december 2020. Ook heeft de kinderrechter bepaald dat [de minderjarige] uit huis geplaatst moet worden bij de vader van 3 maart 2020 tot 3 juni 2020.

4.Waar het nu over gaat

4.1
De kinderrechter heeft de uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij zijn vader verlengd tot 20 december 2020.
4.2
De moeder is het niet eens met deze beslissing van de kinderrechter. Zij verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van de GI om [de minderjarige] uit huis te plaatsen af te wijzen. Ook vraagt ze het hof om een beslissing te nemen over de kosten van de procedure bij het hof.
4.3
De GI is het eens met de beslissing van de kinderrechter.

5.De redenen voor de beslissing

Wat staat er in de wet
5.1
De vader heeft niet het gezag over [de minderjarige] . Omdat hij wel de vader is van [de minderjarige] en [de minderjarige] , net als vroeger toen de ouders nog bij elkaar woonden, bij hem woont, ziet het hof de vader als een partij (belanghebbende) in deze zaak. Er is sprake van family life (zoals dat staat genoemd in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens) waardoor de vader het recht heeft in deze procedure over de uithuisplaatsing zijn mening te geven (zie artikel 798 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering).
5.2
In artikel 1:265b, eerste lid, van Burgerlijk Wetboek (BW) staat dat de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing kan geven als dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van de geestelijke of lichamelijke gesteldheid van die minderjarige. In artikel 1:265c lid 2 BW staat dat de kinderrechter deze machtiging kan verlengen telkens met maximaal een jaar.
Wat het hof vindt
5.3
De moeder vindt dat het verzoek van de GI om de uithuisplaatsing te verlengen niet op tijd is ingediend en dus niet moet worden behandeld.
5.4
Het verzoek is op 19 mei 2020 bij de griffie van de rechtbank binnengekomen en op 26 mei 2020 door de rechtbank aan de advocaat verzonden. Op 28 mei 2020 heeft de mondelinge behandeling bij de rechtbank plaatsgevonden.
Vast staat dat het verzoek van de GI niet conform het procesreglement familie- en jeugdrecht van de rechtbanken is ingediend. De rechtbank heeft, overeenkomstig het procesreglement, de stukken doorgestuurd aan de advocaat en/of moeder. Door het late verzoek van de GI hebben de advocaat en de moeder maar zeer kort de tijd gehad om voor de mondelinge behandeling kennis te nemen van de stukken. Hoewel het bezwaarlijk is dat de GI het verzoek te laat heeft ingediend, betekent dat niet dat de zaak niet inhoudelijk mag worden beoordeeld. Het verlengingsverzoek dat te laat is ingediend is niet van rechtswege of op grond van het procesreglement niet-ontvankelijk. Gekeken moet worden of de moeder in haar (proces)belang is geschaad. De advocaat en de moeder hebben de stukken kunnen lezen en verweer kunnen voeren op de zitting bij de rechtbank en nu ook bij het hof. Het hof is, anders dan de moeder, van oordeel dat geen sprake is van strijd met de goede procesorde.
5.5
Het hof is van oordeel dat [de minderjarige] tot 20 december 2020 bij de vader moet blijven wonen. Het hof is het eens met wat de kinderrechter in de beslissing van 28 mei 2020 onder punt 5.6 heeft opgeschreven en beslist.
Op de zitting van het hof hebben de moeder en de vader verteld dat er nog steeds geen contact is geweest tussen de moeder en [de minderjarige] . [de minderjarige] vindt dat erg en hij mist het contact met zijn moeder en hij zou haar graag weer willen ontmoeten en haar knuffelen. De moeder heeft dat contact tot nu toe afgehouden. De GI, de vader en de school hebben gezegd dat het goed gaat met [de minderjarige] . Er zijn geen problemen meer op school. [de minderjarige] heeft ook gezegd dat hij graag bij zijn vader wil blijven wonen. Het probleem is dat de vader geen gezag heeft over [de minderjarige] . Formeel mag hij dus geen beslissingen nemen over [de minderjarige] . De moeder heeft het gezag en alleen zij mag beslissingen nemen die over [de minderjarige] gaan. Daarom is het belangrijk dat er zo snel mogelijk contact komt tussen de moeder en [de minderjarige] . Dit is op de zitting bij het hof besproken. De GI, de vader en de (advocaat van de) moeder hebben afgesproken dat zij dit gaan regelen.
Toen de kinderrechter heeft beslist was het niet bekend waar de moeder woonde. De moeder staat nu wel op een adres ingeschreven, maar niet duidelijk is of zij daar kan blijven wonen. Ook had de moeder toen al een tijd geen contact meer gehad met [de minderjarige] . Dat is nu ook nog zo. Verder vinden alle officiële instanties dat [de minderjarige] zich goed ontwikkelt bij de vader. Het hof is van mening dat er niets is veranderd na de beslissing van de kinderrechter van 28 mei 2020. Zolang niet duidelijk is waar de moeder definitief gaat wonen en er geen contact is tussen de moeder en [de minderjarige] , kan de moeder [de minderjarige] niet op een goede manier verzorgen en opvoeden. Het is voor [de minderjarige] belangrijk dat voor hem duidelijk is dat hij bij zijn vader kan blijven wonen.
5.6
Het hof vindt dus dat de uithuisplaatsing van [de minderjarige] op dit moment nog steeds nodig is en dat deze moet worden verlengd. Dit klopt met de eisen die in de wet staan. Het hof vindt dat de kinderrechter een goede beslissing heeft genomen. Het hof is het daarmee eens en zal daarom de beschikking van 28 mei 2020 bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof beslist in hoger beroep het volgende:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 28 mei 2020.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. Phaff, E.B. Knottnerus en L. Hamer, bijgestaan door W.W.M.W. van den Bosch als griffier, en is op 27 oktober 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.