ECLI:NL:GHARL:2020:8763

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 oktober 2020
Publicatiedatum
27 oktober 2020
Zaaknummer
200.274.763
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag ouders na gewijzigde omstandigheden en risico voor kind

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de beëindiging van het gezamenlijk gezag van de ouders over hun minderjarige kind. De vader en de moeder, die een affectieve relatie hadden die in augustus 2015 eindigde, zijn de ouders van [de minderjarige], geboren in 2013. De vader heeft [de minderjarige] erkend en zij waren tot de bestreden beschikking gezamenlijk belast met het gezag. De moeder had eerder verzoeken ingediend voor vervangende toestemming voor verschillende zaken, waaronder reizen en inschrijving voor school.

De rechtbank Midden-Nederland had op 21 november 2019 de beschikking gegeven waarin het gezamenlijk gezag werd beëindigd en de moeder alleen belast werd met het gezag. De vader ging in hoger beroep tegen deze beschikking met vier grieven, waarbij hij verzocht om het gezamenlijk gezag te herstellen. De moeder verzocht het hof om de bestreden beschikking te bekrachtigen.

Het hof oordeelde dat er sprake was van gewijzigde omstandigheden en dat het voortbestaan van het gezamenlijk gezag een onaanvaardbaar risico met zich meebracht voor het kind. De vader had stappen gezet in zijn herstel van een verslaving, maar het hof oordeelde dat de positieve ontwikkelingen nog pril waren en dat de communicatie tussen de ouders ernstig verstoord was. Het hof concludeerde dat het in het belang van [de minderjarige] was dat de moeder alleen gezagsbeslissingen kon nemen, om te voorkomen dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders. De bestreden beschikking werd bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.274.763
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 479367)
beschikking van 27 oktober 2020
inzake
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. W. Brouwer te Leusden,
en
[verweerster],
wonende te [A] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. E.M. Zeeuw van der Laan te Hilversum.
Als informant is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
gevestigd te Utrecht,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 1 juli 2019 en 21 november 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. De beschikking van 21 november 2019 wordt verder de bestreden beschikking genoemd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 21 februari 2020;
- het verweerschrift van de moeder;
- een journaalbericht van mr. Brouwer van 29 september 2020 met een brief van diezelfde
datum en producties 9 tot en met 18;
- een journaalbericht van mr. Brouwer van 1 oktober 2020 met als productie
spreekaantekeningen;
- een journaalbericht van mr. Zeeuw van der Laan van 2 oktober 2020 met producties 9 en
10.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 6 oktober 2020 plaatsgevonden tezamen met de mondelinge behandeling van de zaak met zaaknummer 200.274.761 betreffende het hoger beroep van de vader tegen de door de rechtbank vastgestelde omgangsregeling. De vader en de moeder zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) is [B] verschenen. Namens de GI is verschenen [C] .
2.3
Het hof heeft pas na de mondelinge behandeling kennisgenomen van de bij voormeld journaalbericht van mr. Brouwer van 29 september 2020 overgelegde producties. Deze producties waren vóór de mondelinge behandeling wel bekend bij degenen die aanwezig waren bij de mondelinge behandeling. Bij het hof zijn deze stukken op 2 oktober 2020 toegevoegd aan het procesdossier en deze stukken maken deel uit van de processtukken.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder hebben een affectieve relatie gehad. Deze relatie is in augustus 2015 beëindigd. Zij zijn de ouders van [de minderjarige] (verder: [de minderjarige] ) geboren [in] 2013 te [D] . De vader heeft [de minderjarige] erkend. De moeder en de vader waren tot de bestreden beschikking gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige] .
3.2
Bij beschikking van 28 juni 2017 heeft de kinderrechter [de minderjarige] onder toezicht gesteld, welke termijn laatstelijk bij beschikking van 24 juni 2020 is verlengd tot 28 september 2020. De ondertoezichtstelling is daarna niet meer verlengd.
3.3
Bij vonnis in kort geding van 22 februari 2019 heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland de moeder vervangende toestemming verleend tot inschrijving van [de minderjarige] op de [a-school] te [A] .
3.4
Bij beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 1 juli 2019 heeft de kinderrechter de moeder vervangende toestemming verleend om met [de minderjarige] in de periode van 13 juli 2019 tot en met 7 augustus 2019 naar Italië te reizen. De kinderrechter heeft ook vervangende toestemming verleend om [de minderjarige] in te schrijven voor de buitenschoolse opvang voor [E] te [A] . Het verzoek van de moeder om het gezamenlijk gezag van partijen over [de minderjarige] te beëindigen en haar met het eenhoofdig gezag te belasten is aangehouden.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking is het gezamenlijk gezag van de ouders beëindigd en is de moeder met ingang van 21 november 2019 alleen belast met het gezag over [de minderjarige] .
4.2
De vader is met vier grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan het hof voor te leggen. De vader verzoekt het hof bij beschikking voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat de ouders het gezag gezamenlijk blijven uitoefenen.
4.3
De moeder voert verweer en verzoekt het hof het verzoek van de vader af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:253n en artikel 1:251a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of van een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen als nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing op grond waarvan het gezamenlijk gezag is ontstaan van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De rechter kan dan bepalen dat het gezag over een kind aan één van hen toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.2
In hoger beroep is niet in geschil dat sprake is van gewijzigde omstandigheden zoals door de moeder gesteld in haar verzoekschrift in eerste aanleg onder punt 10 tot en met 12. Het hof komt daarom toe aan de inhoudelijke beoordeling van het verzoek in hoger beroep.
5.3
Het hof is net als de rechtbank van oordeel dat bij het voortbestaan van het gezamenlijk gezag van de ouders over [de minderjarige] een onaanvaardbaar risico loopt klem of verloren te raken tussen de ouders en dat niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen.
5.4
Gebleken is dat de vader na de bestreden beschikking heeft deelgenomen aan een traject van [F] dat bestaat uit een intensieve behandeling voor zijn verslaving. Hij is daarvoor in december 2019 / januari 2020 in Zuid-Afrika geweest. Dit traject heeft de vader goed doorlopen en de vader is abstinent sinds oktober 2019, aldus de brief van 24 februari 2020 van FACT GGZ Centraal te Amersfoort, productie 14 bij journaalbericht van 29 september 2020 van de advocaat van de vader. In deze brief wordt ook vermeld dat de vader in een re-integratietraject zit en start bij een werkervaringplaats. In het kader hiervan heeft de vader tot december 2019 gewerkt. Vanaf december 2019 werkt de vader fulltime aan zijn herstel. Ook krijgt de vader sinds 8 juli 2020 counseling en begeleiding in het kader van [G] , hetgeen eveneens blijkt uit productie 14. Deze wekelijkse begeleiding/counseling duurt nog een half jaar, aldus de vader tijdens de mondelinge behandeling.
5.5
Het hof is met de vader van oordeel dat de vader flinke stappen heeft gezet en dat sprake is van positieve ontwikkelingen aan zijn kant. Ook de moeder ziet deze positieve ontwikkelingen. Het hof is met de moeder van oordeel dat deze positieve ontwikkelingen nog pril zijn. Bezien zal moeten worden of deze ontwikkelingen doorzetten mede gelet op de lange verslavingsperiode die de vader achter de rug heeft. De problematiek van de vader heeft er tot voor kort toe geleid dat de vader onvoorspelbaar was in zijn gedrag en vaak moeilijk bereikbaar was. Hierdoor heeft de moeder meerdere procedures moeten voeren om noodzakelijke gezagsbeslissingen over [de minderjarige] te kunnen nemen. Ook is de communicatie tussen de ouders ernstig verstoord. Recent is er bij de rechtbank nog een behandeling van een zaak tussen de ouders geweest betreffende de omgangsregeling. Het hof verwijst ook naar zijn beschikking van heden met zaaknummer 200.274.761. De moeder probeert de vader zoveel mogelijk te betrekken bij gezagsbeslissingen maar dit leidt vaak tot discussies die uitmonden in gerechtelijke procedures. Gelet op deze gang van zaken is het hof van oordeel dat de ouders nu niet in staat zijn gezamenlijk afspraken te maken over belangrijke beslissingen over [de minderjarige] . Het is in het belang van [de minderjarige] dat deze gezagsbeslissingen met voortvarendheid kunnen worden genomen, zonder dat ruis of onrust ontstaat die een negatieve weerslag op [de minderjarige] heeft. Zolang er nog onvoldoende zicht is op het voortduren van de - pas recente - positieve ontwikkeling van de vader, acht het hof het in het belang van [de minderjarige] dat de moeder de noodzakelijke gezagsbeslissingen kan nemen zonder dat zij hiervoor instemming van de vader nodig heeft. Daarmee wordt voorkomen dat [de minderjarige] klem of verloren raakt tussen de ouders.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 21 november 2019.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.B. Knottnerus, H. Phaff en L. Hamer, bijgestaan door W.W.M.W. van den Bosch als griffier, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door mr. Phaff en is op 27 oktober 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.