ECLI:NL:GHARL:2020:8762

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 oktober 2020
Publicatiedatum
27 oktober 2020
Zaaknummer
200.274.761
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling tussen ouders na beëindiging gezamenlijk gezag

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de omgangsregeling tussen de vader en zijn minderjarige kind, na een eerdere beschikking van de rechtbank Midden-Nederland. De vader, die in hoger beroep ging, had eerder het recht op omgang ontzegd gekregen door de rechtbank, op verzoek van de gecertificeerde instelling Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering. De rechtbank oordeelde dat de vader niet in staat was om op een veilige manier omgang te hebben met zijn kind, gezien zijn verslavingsproblematiek en de onveilige situatie die hierdoor was ontstaan.

Het hof heeft de eerdere beschikking van de rechtbank vernietigd, maar heeft de vader niet volledig in zijn verzoeken tegemoetgekomen. Het hof heeft vastgesteld dat de vader en het kind tot medio december 2020 twee uur per week onder begeleiding van een professional omgang met elkaar zullen hebben. Deze regeling is bedoeld om de vader de kans te geven om zijn verslavingsproblematiek aan te pakken en om de relatie met zijn kind op een veilige manier op te bouwen. De moeder van het kind heeft zich positief opgesteld ten opzichte van deze regeling en stimuleert het contact tussen de vader en het kind.

De beslissing van het hof is genomen in het belang van het kind, waarbij de veiligheid en het welzijn van het kind voorop staan. Het hof heeft ook de proceskosten in hoger beroep gecompenseerd, gezien de relatie tussen de partijen en de impact van de procedure op het kind.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.274.761
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 486443)
beschikking van 27 oktober 2020
inzake
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. W. Brouwer te Leusden,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting
Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
gevestigd te Utrecht,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de moeder] ,
wonende te [A] ,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. E.M. Zeeuw van der Laan te Hilversum.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 21 november 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (verder: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 21 februari 2020;
- het verweerschrift van de moeder;
- een journaalbericht van mr. Brouwer van 1 oktober 2020 met
spreekaantekeningen;
- een journaalbericht van mr. Zeeuw van der Laan van 2 oktober 2020 met producties 9 en
10.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 6 oktober 2020 plaatsgevonden tezamen met de mondelinge behandeling van de zaak met zaaknummer 200.274.763 betreffende het hoger beroep van de vader tegen de beschikking van de rechtbank van 21 november 2019 waarin op de voorziening in het gezag over [de minderjarige] is beslist. De vader en de moeder zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) is [B] verschenen. Namens de GI is verschenen [C] .

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder hebben een affectieve relatie gehad. Deze relatie is in augustus 2015 beëindigd. Zij zijn de ouders van [de minderjarige] (verder: [de minderjarige] ) geboren [in] 2013 te [D] . De vader heeft [de minderjarige] erkend. De moeder en de vader waren tot 21 november 2019 gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige] . De rechtbank Midden-Nederland heeft bij - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 21 november 2019 (zaaknummer 479367) het gezamenlijk gezag van de ouders over [de minderjarige] beëindigd en bepaald dat de moeder vanaf november 2019 alleen is belast met het gezag over [de minderjarige] .
3.2
Bij beschikking van 28 juni 2017 heeft de kinderrechter [de minderjarige] onder toezicht gesteld, welke termijn laatstelijk bij beschikking van 24 juni 2020 is verlengd tot 28 september 2020. De ondertoezichtstelling is daarna niet meer verlengd.
3.3
Bij beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 13 april 2018 is de
volgende zorgregeling vastgelegd:
  • [de minderjarige] verblijft in de even weken van maandagochtend 9.00 uur tot donderdagochtend 9.00 uur bij de moeder en van donderdagochtend 9.00 uur tot zondagochtend 9.00 uur bij de vader;
  • [de minderjarige] verblijft in de oneven weken van zondagochtend 9.00 uur tot
donderdagochtend 9.00 uur bij de moeder en van donderdagochtend 9.00 uur tot maandagochtend 9.00 uur bij de vader;
- bij voormelde regeling brengt moeder [de minderjarige] op donderdag naar de grootouders vaderszijde, die [de minderjarige] vervolgens naar vader brengen en brengt de vader [de minderjarige] op maandag respectievelijk zondag naar grootouders vaderszijde, die [de minderjarige] vervolgens naar moeder brengen.
3.4
Bij beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 27 juni 2018 is de beschikking van 13 april 2018 ten aanzien van de zorgregeling gewijzigd en vastgelegd dat de vader en [de minderjarige] één keer per week begeleide omgang hebben met elkaar voor één of twee uur (afhankelijk van de omgangsbegeleiding), door de GI in overleg met ouders uit te breiden tot een omgang die voor [de minderjarige] passend is.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank op verzoek van de GI de vader het recht op omgang met [de minderjarige] ontzegd, totdat de GI vindt dat (begeleide) omgang tussen [de minderjarige] en de vader voldoende veilig kan plaatsvinden, en het meer of anders verzochte afgewezen.
4.2
De vader is met vijf grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan het hof voor te leggen. De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende te bepalen dat de zorgregeling luidt dat [de minderjarige] :
  • Primair, in de even weken van maandagochtend 9:00 uur tot donderdagochtend 9:00 uur bij de moeder en van donderdagochtend 9:00 uur tot zondagochtend 9:00 uur bij de vader verblijft. In de oneven weken verblijft [de minderjarige] van zondagochtend 9:00 uur tot donderdagochtend 9:00 uur bij de moeder en van donderdagochtend 9:00 uur tot maandagochtend 9:00 uur bij de vader.
  • Subsidiair, een begeleide omgang van tweemaal per week gedurende twee uur met de vader zal hebben.
  • Meer subsidiair, een zodanige omgangsregeling vast te stellen die het hof juist acht.
4.3
De moeder verzoekt het verzoek van de vader af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, kosten rechtens.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Het hof heeft vandaag een beschikking gegeven in het hoger beroep van de vader met zaaknummer 200.274.763 en de - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 21 november 2019 (zaaknummer 479367) waarin het gezamenlijk gezag van de ouders over [de minderjarige] is beëindigd en is bepaald dat de moeder vanaf november 2019 alleen is belast met het gezag over [de minderjarige] , bekrachtigd.
5.2
Ingevolge het eerste lid van artikel 1:265g van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter voor de duur van de ondertoezichtstelling op verzoek van de GI een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken of een regeling inzake de uitoefening van het recht op omgang vaststellen of wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is. Op grond van artikel 1:265g lid 2 BW kan de kinderrechter de in het eerste lid genoemde beslissing wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. In lid 3 is bepaald dat een door de kinderrechter tijdens de ondertoezichtstelling vastgestelde verdeling van de zorg- en opvoedingstaken na het einde van de ondertoezichtstelling (weer) onder de gewone regels valt. De door de kinderrechter vastgestelde omgangsregeling loopt door, maar geldt als een regeling op de voet van artikel 1:253a lid 2 onder a BW dan wel artikel 1:377a lid 2 BW.
5.3
Sinds de ouders uit elkaar zijn gegaan is er sprake van spanningen en conflicten tussen hen. De vader heeft [de minderjarige] in het verleden - in strijd met afspraken tussen partijen - bij zich gehouden. In verband met zijn verslavingsproblematiek was de vader vaak niet bereikbaar en onvoorspelbaar in zijn gedrag. In het kader van de ondertoezichtstelling is geprobeerd de spanningen en de problemen rondom de omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] te verbeteren en te werken aan verbetering van de communicatie tussen de ouders. De begeleide omgang van 1 uur per week is in september 2018 gestopt. De begeleider van die omgang, [E] , wilde niet meer begeleiden omdat het niet veilig genoeg was. Aan de vader is met ingang van 14 september 2018 een straatverbod opgelegd voor twee jaar om zich te begeven binnen een straal van 100 meter van de woonplek van de moeder. De GI heeft op 22 november 2018 een brief aan de vader geschreven waarin voorwaarden zijn vermeld op welke manier er op termijn omgang tussen de vader en [de minderjarige] tot stand zou kunnen komen. Het is de vader lange tijd niet gelukt om aan de door de GI gestelde voorwaarden te voldoen. In april 2019 is er nog een incident geweest bij de grootouders aan vaderszijde met de vader en [de minderjarige] . Door voormelde omstandigheden heeft de vader langere tijd geen contact gehad met [de minderjarige] . De vader erkent dat de periode na de scheiding tot heden voor [de minderjarige] onplezierig, onrustig en schadelijk is geweest en dat hij daar een belangrijke rol in heeft gespeeld.
5.4
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank overwogen dat het noodzakelijk is dat de vader inzicht gaat geven in wat er met hem aan de hand is en welke behandeling(en) hij volgt. Zolang hij dat niet doet kan niet beoordeeld worden in hoeverre hij op een veilige manier omgang kan hebben met [de minderjarige] , waardoor omgang in strijd is met het belang van [de minderjarige] zodat de vader het recht op omgang met [de minderjarige] wordt ontzegd. Het hof onderschrijft dit oordeel, gelet op de omstandigheden ten tijde van die beschikking.
5.5
Na de bestreden beschikking heeft de vader zijn verslaving grondig aangepakt. Van 18 december 2019 tot 30 januari 2020 heeft de vader een intensieve klinische behandeling in Zuid Afrika ondergaan en volgt hij een nazorgtraject bij [F] in [G] . De nabehandeling die zal plaatsvinden bestaat onder meer uit wekelijkse gesprekken met een counselor en verslavingsarts. Deze wekelijkse begeleiding/couns
eling duurt nog een half jaar, aldus de vader tijdens de mondelinge behandeling. Dit zijn positieve ontwikkelingen.
Gelet op de lange verslavingsperiode van de vader, de jarenlange problemen tussen de ouders betreffende de omgang en het feit dat de nabehandeling van de vader nog niet is afgerond, is toewijzing van de door de vader primair verzochte omgangsregeling niet aan de orde. Bezien zal moeten worden of de vader zich houdt aan de in het kader van zijn nabehandeling te maken afspraken en of deze positieve ontwikkeling zich voortzet.
Vast staat ook dat de vader al langere tijd tweemaal per week Skype contact heeft met [de minderjarige] en dat er sinds enige tijd wekelijks omgang plaatsvindt tussen de vader en [de minderjarige] , begeleid door [H] . Tot de mondelinge behandeling in hoger beroep ging het om een uur per week. Vanaf de mondelinge behandeling is een begeleide omgangsregeling van twee uur per week afgesproken voor de duur van drie maanden. Deze omgangsregeling zal begin november 2020 worden geëvalueerd. De moeder zet zich in voor dit contact en stimuleert [de minderjarige] hierin. Het hof is met de raad van oordeel dat in het belang van [de minderjarige] dient te worden aangesloten bij deze begeleide omgangsregeling, met name ook gelet op alles wat [de minderjarige] in zijn jonge leven heeft meegemaakt. Deze regeling kan onder begeleiding van [H] of een andere instantie in samenspraak met de ouders worden voortgezet en geëvalueerd. Daarna kan worden bezien of een verdere uitbreiding van die regeling in het belang van [de minderjarige] mogelijk is.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen slagen de grieven van de vader gedeeltelijk. Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen en beslissen, zoals hierna vermeld. Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen een relatie met elkaar hebben gehad en de procedure het uit die relatie geboren kind betreft.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 21 november 2019 en opnieuw beschikkende:
stelt vast als omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] dat zij tot medio december 2020 twee uur per week omgang met elkaar hebben onder begeleiding van [H] , dan wel onder begeleiding van een andere instantie, waarbij toekomstige wijzigingen in de frequentie, duur en vorm van het contact in het belang van [de minderjarige] door de begeleiding worden bepaald;
verklaart deze beschikking tot zover ambtshalve uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.B. Knottnerus, H. Phaff en L. Hamer, bijgestaan door W.W.M.W. van den Bosch als griffier, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door mr. Phaff en is op 27 oktober 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.