Uitspraak
[appellant],
[geïntimeerde],
1.1 Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep
2.2 Verder over de grieven
Partijen zijn het erover eens dat wanneer de handtekening van de koper is vervalst de koper zich daarop niet kan beroepen wanneer sprake is van omstandigheden van dien aard dat zij tot de conclusie dwingen dat aan degene wiens handtekening is vervalst valt toe te rekenen dat de wederpartij zijn handtekening voor echt heeft gehouden en redelijkerwijs mocht houden, maar die omstandigheden doen zich hier niet voor (rov. 5.6 - 5.13).
Dat betekent dat alleen aan het schriftelijkheidsvereiste is voldaan wanneer komt vast te staan dat de handtekening onder het koopcontract door [appellant] is gezet. Stelplicht en bewijslast op dit punt rusten op [geïntimeerde] . Slaagt hij niet in dat bewijs, dan is niet voldaan aan het schriftelijkheidsvereiste (rov. 5.8 en 5.14).
Grief VIslaagt dan ook. Bij de bespreking van
grief VII, waarmee [appellant] opkomt tegen de verwerping door de rechtbank van het door hem gedane beroep op matiging van de contractuele boete, heeft [appellant] geen belang meer.
Grief VIII, die is gericht tegen de proceskostenveroordeling in eerste aanleg, slaagt.
3.3 De beslissing
en opnieuw rechtdoende:
- voor de procedure bij het hof op € 417,91 aan verschotten en op € 1.391,- voor geliquideerd salaris van de advocaat;