ECLI:NL:GHARL:2020:8688

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 oktober 2020
Publicatiedatum
27 oktober 2020
Zaaknummer
21-003375-17
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachten in liquidatiezaak na gebrek aan bewijs voor opzet op de dood van het slachtoffer

In de zaak tegen twee verdachten, een 30-jarige en een 34-jarige man, heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep. De verdachten waren eerder door de rechtbank Midden-Nederland vrijgesproken van betrokkenheid bij de liquidatie van een 37-jarige man in 2015 in De Meern. Het openbaar ministerie ging in hoger beroep tegen deze vrijspraak. Het hof oordeelde dat niet kon worden vastgesteld dat de verdachten een gerichte bijdrage hebben geleverd aan de dood van het slachtoffer. Het slachtoffer werd op een parkeerplaats bij een restaurant onder vuur genomen door een onbekende schutter. Onder de auto van het slachtoffer werd een peilbaken met een gps-tracker aangetroffen, wat suggereert dat de verdachten mogelijk betrokken waren bij het volgen van het slachtoffer. De 30-jarige verdachte had een afspraak gemaakt voor een ontmoeting bij het restaurant, terwijl de 34-jarige medeverdachte eerder het peilbaken had geplaatst en opgeladen. Het hof concludeerde echter dat er onvoldoende bewijs was om vast te stellen dat de verdachten wisten dat hun acties zouden leiden tot de liquidatie van het slachtoffer. De rechtbank had eerder al vastgesteld dat de verdachten niet konden worden aangemerkt als medeplegers van de moord, en het hof volgde deze redenering. De verdachten werden vrijgesproken van zowel het primair als het subsidiair tenlastegelegde feit. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en sprak de verdachten vrij, waarbij het ook de teruggave van in beslag genomen voorwerpen gelastte.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003375-17
Uitspraak d.d.: 28 oktober 2020
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 14 juni 2017 met parketnummer 16-705058-16 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1986,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 14 oktober 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. A.A. Boersma, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg- tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 19 september 2015 te De Meern, gemeente Utrecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk, met een vuurwapen meerdere kogels afgevuurd op die [slachtoffer] waarbij die [slachtoffer] meerdere schotverwondingen heeft opgelopen, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
subsidiair
een of meer tot op heden onbekend gebleven perso(o)n(en) tezamen en in vereniging met elkaar, althans alleen, op of omstreeks 19 september 2015 te De Meern, gemeente Utrecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland, opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, [slachtoffer] van het leven hebben/heeft beroofd, immers hebben/heeft die tot op heden onbekend gebleven perso(o)n(en) opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk met een vuurwapen meerdere kogels afgevuurd op die [slachtoffer] waarbij die [slachtoffer] meerdere schotverwondingen heeft opgelopen, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte tezamen en in vereniging met een ander of anderen, in of omstreeks de periode van 1 augustus 2015 tot en met 19 september 2015 te De Meern en/of Vinkeveen en/of Amstelveen en/of Aalsmeerderbrug en/of Rijswijk en/of Leiderdorp en/of Nes aan den Amstel en/of elders in Nederland opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door opzettelijk - via blackberry PGP (en/of andere telecom) afspraken te maken met die [slachtoffer] en/of ontmoetingen met die [slachtoffer] te hebben, waarbij die [slachtoffer] naar plaatsen werd gestuurd met de bedoeling om op die plaatsen een (peil)baken onder/aan de auto van die [slachtoffer] te (laten) plaatsen/ bevestigen en/of weer te (laten) verwijderen en/of - een peilbaken onder/aan de auto van die [slachtoffer] te (laten) plaatsen/bevestigen en/of - dat onder de auto van die [slachtoffer] geplaatste/bevestigde (peil)baken (ook in de periode tussen twee plaatsingsperiode's) te bewaren en/of op te laden en/of - een afspraak te maken met die [slachtoffer] om op 19 september 2015 op de parkeerplaats van de " [bedrijf 1] " aan die [slachtoffer] geld te (laten) overhandigen teneinde de tot op heden onbekende persoon de gelegenheid te geven om aldaar die kogels op die [slachtoffer] af te vuren;
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak

Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt daartoe het volgende.
De rechtbank heeft in haar vonnis van 14 juni 2017 met betrekking tot de feiten het volgende overwogen (hierna cursief):
Op 19 september 2015 omstreeks 21:49 uur vond er op de parkeerplaats bij het restaurant ‘ [bedrijf 1] ’ gelegen aan de [adres] een gewelddadig schietincident plaats. Door het vuurwapengeweld kwam de bestuurder van een aldaar geparkeerde auto, een witte Fiat 500 voorzien van kenteken [kenteken] , om het leven. Het slachtoffer bleek later [slachtoffer] te zijn.
Uit de verklaringen van getuigen bleek dat iemand aan de bestuurderszijde van de Fiat meerdere schoten op die auto en bestuurder heeft gelost en vervolgens als passagier in een auto met gierende banden is weggereden.
Uit het rapport van de arts en de patholoog bleek dat er sprake was van 16 perforaties en huiddefecten en dat de hersenen ernstig beschadigd waren. Het overlijden werd als gevolg van daardoor opgetreden hersenfunctieverlies zonder meer verklaard.
Op de bodemplaat van de auto van het slachtoffer werd aan de bestuurderskant een baken aangetroffen met een gps-tracker. Het baken zat in een verpakking die met magneten aan de auto bevestigd was. Aan de buitenkant van die verpakking, aan de kant van de magneten, werd door het NFI een onvolledig DNA-mengprofiel van minimaal drie personen aangetroffen. Het celmateriaal kon afkomstig zijn van de verdachte [verdachte] . Het NFI heeft bij verder onderzoek twee hypotheses gehanteerd. Hypothese I: ‘de bemonstering bevat celmateriaal van medeverdachte [verdachte] en twee willekeurig gekozen personen.’ Hypothese II: ‘de bemonstering bevat celmateriaal van drie willekeurig gekozen personen’ De verkregen resultaten van het DNA-onderzoek zijn onder hypothese I tussen de 10.000 en 1.000.000 maal waarschijnlijker dan onder hypothese II.
Door de recherche werd onderzoek gedaan naar het baken. Uit dit onderzoek bleek dat de eigenaar van de tracker deze heeft geregistreerd met een emailadres ( [e-mailadres] ) dat voor de eerste keer geregistreerd is op 12 augustus 2015 om 22.00:37 uur waar en voor het laatst is ingelogd op zaterdag 19 september om 20.19.22 uur. De simkaart van het baken werd uitgelezen. De baken- en locatiegegevens werden opgevraagd.
In de auto tussen de benen van het slachtoffer werden twee telefoons aangetroffen. Eén van de telefoons was een Encrypted BlackBerry (PGP). Het telefoonnummer van deze PGP telefoon eindigt op * […] . Vastgesteld werd wat het emailadres van het slachtoffer was en dat het slachtoffer onder andere contact had met een emailadres met daaraan gekoppeld de naam ‘ [alias medeverdachte] ’ en een telefoonnummer eindigend op * […] . Bij het uitlezen van de telefoon bleek dat het slachtoffer op 17 september 2015 had afgesproken met ‘ [alias medeverdachte] ’ bij de [locatie 2] . Uit de opgevraagde camerabeelden bleek dat het slachtoffer met twee andere personen te zien is. Medeverdachte [medeverdachte] herkende zichzelf op deze camerabeelden, die bij Opsporing Verzocht getoond zijn, en heeft zich vervolgens bij de politie gemeld.
Bij de doorzoeking van de woning van medeverdachte [medeverdachte] werd een iPhone aangetroffen met een telefoonnummer eindigend op * […] . Door de partner van medeverdachte [medeverdachte] , [betrokkene 1] , werd bevestigd dat dit het telefoonnummer was van medeverdachte [medeverdachte] . Uit het onderzoek is gebleken dat de nummers […] (PGP) en […] zich tegelijk verplaatsten en het vaakst een mast aanstraalden gelegen in de omgeving van de verblijfplaats van medeverdachte [medeverdachte] .
In de BlackBerry PGP van het slachtoffer bevond zich ook een emailadres met als gebruikersnaam ‘ [alias vader medeverdachte] ’. Uit de e-mails was op te maken dat ‘ [alias vader medeverdachte] ’ en ‘ [alias medeverdachte] ’ kennelijk vader en zoon betreffen. Uit de vergelijking van de historische telecomgegevens van het emailadres en de telecomgegevens is gebleken dat het nummer van ‘ [alias vader medeverdachte] ’ eindigt op * […] . Dit nummer staan op naam van het bedrijf [bedrijf 2] , gevestigd aan de [adres] . Dit bedrijf is van [vader medeverdachte] , de vader van verdachte [medeverdachte] .
Op grond van bovenstaande feiten stelt de rechtbank vast dat medeverdachte [medeverdachte] ‘ [alias medeverdachte] ’ is.
Uit de gesprekken van BlackBerry PGP bleek dat er twaalf afspraken voor ontmoetingen zijn gemaakt tussen ‘ [alias medeverdachte] ’ en het slachtoffer. De laatste ontmoeting vond plaats op 19 september 2015, vlak voordat het slachtoffer werd doodgeschoten.
Het gesprek tussen ‘ [alias medeverdachte] ’ en het slachtoffer verliep die dag als volgt:
[alias medeverdachte] 17:29 u.: K ga me chauf bellen om die pap te pakken ha hem nog niet gehoord.
[slachtoffer] 17:32 uur: Ok bro want ik moet m gladstrijken en dan nieuwe pakken zo ik zit alleen op jouw te wachten
[alias medeverdachte] 18:09 uur: Sorry voor de vertraging bro, hij kan om 9 uur bij de meern zijn want hij is in utrecht blijven pitten , hij is met die engelsman hij wilt waarschijnlijk gaan kopen maar sla even spijkers op koppen met hem en bespreek ook als jij wilt mee etten, k ben hele dag al met schoonfamilie anders was k zelf gekomen, k stuur je zo even zijn mail door van mijn chauff excuses. Daarom was beter gelijk gister aanpakken hij was snel klaar.
[slachtoffer] 18:11 uur: 9 uur is te laar bro. Ik krijg scheve gezichten bij. Mijn mensen kan t niet eerder aub. zo. Gaan ze mij ook vertragen begrijp je. Ik was gisteren niet alleen daarom zei ik je ben je vroeg bereikbaar? Laat m eerder komen dit brengt mij in een kut positie begrijp je?
[alias medeverdachte] 18:12 uur: Ok k ga hem even pushen k snap
(…)
[slachtoffer] 19: 00 uur: Heb je die jongen nog gesproken Bro?
[alias medeverdachte] 19:21 uur: broer die chauf kan pas 9 uur daar zijn sorry bro geef hem maar op ze kop gaat van ze salaris af excuus.
[slachtoffer] 20:06 uur: zeg maar kwart v 10 bro ga nu pap. Afgeven aan die gasten
(…)
[alias medeverdachte] 21:18 uur: Hij is er bijna bro
[slachtoffer] 21:24 uur: Kwart v 10 ben ik daar bro
[slachtoffer] 21:42 uur: 1 min bro
[slachtoffer] 21:45 uur: Ben er bro
[slachtoffer] 21:47uur: ??
Om 21:49 uur werd het slachtoffer doodgeschoten. Het telefoonnummer van “ [alias medeverdachte] ” is daarna niet meer gebruikt.
Ook het telefoonnummer eindigend op * […] is onderzocht. Uit de opgevraagde historische verkeersgegevens telefonie over de periode 14 juni 2015 tot en met 14 december 2015 bleek dat dit nummer in gebruik is genomen op 27 juli 2015 en voor het laatst is gebruikt op 19 september 2015. De historische verkeersgegevens van het nummer * […] zijn geanalyseerd. Hieruit bleek dat van de elf meest voorkomende contacten, tien gebruikers zijn vastgesteld. Al deze tien gebruikers hebben een persoonlijke relatie met verdachte [verdachte] . Er was vaak contact met het nummer eindigend op * […] , dat in gebruik was bij [vader medeverdachte] .
Op 3, 5, 6, 8, 10, 11, 12, 17, 18 (twee keer) en 19 september 2015 vonden ontmoetingen plaats tussen het slachtoffer, ‘ [alias medeverdachte] ’, zijn chauffeur, mannetje of werker. Van alle ontmoetingen zijn de bakengegevens, de PGP telefoongegevens, de gegevens behorende bij de gewone telefoons en de ARS verkeersregistratiegegevens met elkaar vergeleken. Uit deze gegevens is gebleken dat op 3 september 2015 het baken is geplaatst. Er vindt dan een afspraak plaats bij de [hotel] in [plaats] . Uit de aangestraalde telefoonmasten blijkt dat beide nummers die te linken zijn aan medeverdachte [medeverdachte] , het telefoonnummer van verdachte [verdachte] en de BlackBerry van het slachtoffer op die dag dezelfde telefoonmast hebben aangestraald. Het baken is daar ook geweest en gaat daarna naar het adres in Rijswijk, dat te linken is aan het slachtoffer.
Op 10 september stuurt ‘ [alias medeverdachte] ’ zijn chauffeur naar ‘ [locatie 1] . De telefoon van verdachte [verdachte] straalt dan een mast aan op de [adres] .
Op 12 september 2015 is het baken in [adres] en wordt deze opgeladen. In [adres] woont [betrokkene 2] , een vriendin van verdachte [verdachte] .
Vervolgens maakte ‘ [alias medeverdachte] ’ op 12 september 2015 een afspraak met het slachtoffer. Het slachtoffer vraagt dan of ‘de werker’ komt. Volgens de vriendin van verdachte [verdachte] , [betrokkene 3] , werkte verdachte [verdachte] in de periode van augustus 2015 tot en met oktober 205 in de bouw en droeg hij een bij dat werk passend pak met allemaal zakken.
De rechtbank stelt op basis van bovengenoemde feiten vast dat verdachte [verdachte] degene is geweest die meerdere keren voor medeverdachte [medeverdachte] /’ [alias medeverdachte] ’ naar een afspraak is gereden, betrokken is geweest bij het plaatsen van het baken en dat ook heeft opgeladen.
Het hof neemt genoemde overwegingen en conclusies, waaronder de conclusie dat medeverdachte [medeverdachte] dezelfde persoon is als ‘ [alias medeverdachte] ’ en verdachte als de ‘chauffeur’, ‘mannetje’, ‘werker’ wordt aangeduid, over en maakt die tot de zijne.
Beoordeling van het primair en subsidiair tenlastegelegde
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van medeplichtigheid aan de moord op [slachtoffer] als subsidiair ten laste is gelegd. De advocaat-generaal voert daartoe
– samengevat – aan dat verdachte en medeverdachte samen verantwoordelijk zijn voor het plaatsen van het peilbaken en medeverdachte [medeverdachte] tevens voor het maken van de laatste, fataal afgelopen afspraak met [slachtoffer] . Verdachten hebben er zorg voor gedragen dat er een plaats en tijdstip was waar het slachtoffer zich zou bevinden. Deze informatie was bij de schutter bekend. Dat verdachte heeft gezwegen betrekt de advocaat-generaal in zijn oordeel. Gezien de ondergeschikte rol van verdachte als plaatser van het peilbaken, dient zijn rol als medeplichtige te worden gekwalificeerd.
De raadsman heeft algehele vrijspraak bepleit en daartoe – samengevat – aangevoerd dat niet vaststaat dat het peilbaken gebruikt is in relatie tot de beschieting. Het slachtoffer kan ook zijn gevolgd of zijn opgewacht. Het plaatsen van het peilbaken heeft tot doel gehad te controleren of [slachtoffer] te vertrouwen was. Daarmee was er geen opzet, ook niet in voorwaardelijke zin op de dood van het slachtoffer. Om die reden kan zowel het primair tenlastegelegde medeplegen als de subsidiair tenlastegelegde medeplichtigheid – in verband met het vereiste van dubbele opzet – niet bewezen worden.
Oordeel van het hof
Het hof stelt vast dat niet duidelijk is geworden wie de schutter is geweest die [slachtoffer] om het leven heeft gebracht; het dossier bevat daarvoor geen bewijs en onvoldoende concrete aanknopingspunten.
Vast staat dat medeverdachte [medeverdachte] ( [alias medeverdachte] ) op 19 september 2015 via PGP-communicatie met het slachtoffer een afspraak heeft gemaakt voor een ontmoeting ’s avonds om 21.45 uur bij [bedrijf 1] aan de A12. Uit de PGP-gesprekken is gebleken dat medeverdachte [medeverdachte] die avond tot 21.18 uur nog contact had met het slachtoffer. Daarna heeft het slachtoffer nog vier keer gereageerd, onder meer om te melden dat hij op de afgesproken plaats was aangekomen:
[alias medeverdachte] 21:18 uur: Hij is er bijna bro
[slachtoffer] 21:24 uur: Kwart v 10 ben ik daar bro
[slachtoffer] 21:42 uur: 1 min bro
[slachtoffer] 21:45 uur: Ben er bro
[slachtoffer] 21:47uur: ??
Hierop werd niet meer gereageerd door medeverdachte [medeverdachte] . Om ongeveer 21.49 uur werd het slachtoffer doodgeschoten.
Uit het dossier is gebleken dat verdachte zelf maar ook medeverdachte [medeverdachte] op het afgesproken tijdstip niet in de buurt waren van de [bedrijf 1] . Het hof leidt hieruit af dat medeverdachte [medeverdachte] de afspraak niet voor zichzelf of voor verdachte (chauffeur, mannetje, werker) heeft gemaakt maar voor (een) onbekend gebleven persoon/personen. Het gevolg van die afspraak is geweest dat het slachtoffer op de parkeerplaats van [bedrijf 1] , wachtend in zijn auto, werd doodgeschoten.
Het was kennelijk van belang om te weten of het slachtoffer daadwerkelijk zou komen opdagen op de afgesproken locatie, gelet op het feit dat die avond nog werd ingelogd op het peilbaken dat onder de auto van het slachtoffer was aangebracht. Uit een aanvullend proces-verbaal van politie is gebleken dat het tijdstip van inloggen niet plaatsvond om 20.19.22 uur (zoals eerder was geverbaliseerd) maar een uur later, om 21.19.22 uur, dus slechts een half uur voordat [slachtoffer] werd doodgeschoten en dus ongeveer op hetzelfde moment dat medeverdachte [medeverdachte] PGP-contact had met het slachtoffer.
Het hof komt daarom – anders dan de rechtbank – tot het oordeel dat het door verdachte geplaatste peilbaken een bijdrage heeft geleverd aan de afspraak met het slachtoffer op de parkeerplaats van [bedrijf 1] .
Het hof acht het op grond van het tijdsverloop tussen het arriveren van het slachtoffer bij [bedrijf 1] en het aanrijden van de auto waarin de schutter zich bevond, niet aannemelijk dat de schutter van de schietpartij het slachtoffer heeft gevolgd. Zonder hulpmiddelen zal een volger zicht moeten hebben en houden om te voorkomen de gevolgde uit het oog te verliezen. Dat betekent dat een volger op relatief korte afstand (op enkele seconden) van de gevolgde zal moeten (blijven) rijden.
Het hof gaat er om die reden vanuit dat de schutter op de hoogte was van de locatie van het slachtoffer. Twee minuten nadat het slachtoffer aan medeverdachte [medeverdachte] meldde dat hij was gearriveerd (op de parkeerplaats van [bedrijf 1] ) werd hij in zijn auto doodgeschoten. Gelet hierop kan het niet anders zijn dan dat door verdachte of medeverdachte [medeverdachte] aan personen betrokken bij het doden van het slachtoffer, nadere informatie over het slachtoffer werd verstrekt.
In verband met het voor bewezenverklaring vereiste opzet op de dood van het slachtoffer is vervolgens de - cruciale - vraag of verdachte wist of voldoende reden had te vermoeden dat het plaatsen van een peilbaken en een daarop volgende afspraak met [slachtoffer] zou leiden tot diens liquidatie. Naar het oordeel van het hof moet die vraag ontkennend beantwoord worden nu niet is vast te stellen welke wetenschap verdachte had omtrent de bedoeling van het plaatsen van het peilbaken en welke gevolg hier uiteindelijk uit voort zou vloeien. Ook overigens is niet duidelijk geworden of verdachte op de hoogte was van de door medeverdachte [medeverdachte] met het slachtoffer gemaakte afspraak op de bewuste avond van de liquidatie. De PGP-telefoon van medeverdachte [medeverdachte] (waarmee [slachtoffer] communiceerde) is niet aangetroffen en verdachte en medeverdachte [medeverdachte] hebben geen verklaring willen afleggen. Onder die omstandigheden kan het opzet van verdachte op de dood van [slachtoffer] niet worden bewezen.
De advocaat-generaal heeft gesteld dat aan het zwijgen van verdachte de conclusie moet worden verbonden dat hij als medeplichtige betrokken was bij de moord.
Het hof stelt voorop dat niet buiten redelijke twijfel kan worden uitgesloten dat (verdachte meende dat) de plaatsing van het baken te maken had met iets anders dan de moord op het slachtoffer, bijvoorbeeld een drugstransactie en dat er andere redenen zijn waarom verdachte heeft gezwegen, waarbij het hof in aanmerking neemt dat het bij de moord kennelijk om een liquidatie ging. De betrokkenheid van verdachte bij de plaatsing van het baken is naar het oordeel van het hof onvoldoende om daaruit en uit het zwijgen van verdachte buiten redelijke twijfel af te leiden dat hij als medepleger bij de moord betrokken was.
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat het zwijgen van verdachte enkel in de bewijsoverwegingen kan worden betrokken indien de verdachte voor een voor hem bezwarende, voor het bewijs redengevende omstandigheid geen redelijke verklaring geeft, die deze redengevendheid ontzenuwt. Van omstandigheden die zozeer redengevend zijn te achten voor het bewijs van hetgeen verdachte wordt verweten dat het zwijgen wegens gebrek aan uitleg bij het bewijs kan worden betrokken, is geen sprake.
Het vorenstaande leidt tot het oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte kan worden aangemerkt als medepleger van de moord op [slachtoffer] en verdachte van het primair tenlastegelegde feit dient te worden vrijgesproken.
Medeplichtigheid vereist van de dader opzet op de eigen bijdrage en opzet op het misdrijf dat hij ondersteunt. Niet is komen vast te staan dat verdachte wist van de afspraak die medeverdachte [medeverdachte] had gemaakt, laat staan dat [slachtoffer] zou worden doodgeschoten dan wel dat verdachte de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer zou worden doodgeschoten. Om die reden kan het subsidiair tenlastegelegde feit evenmin worden bewezenverklaard en zal verdachte daarvan worden vrijgesproken.
Beslag
Nu verdachte van de tenlastegelegde feiten wordt vrijgesproken dienen de (onder hem) inbeslaggenomen telefoons met toebehoren en de bivakmuts aan hem worden teruggegeven. Het hof overweegt in dat verband dat deze voorwerpen niet van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- BlackBerry Curve (H.03.02.010);
- BlackBerry 8900 (H.03.03.002);
- BlackBerry Curve zonder simkaart (H.03.04.001)
- Bivakmuts
- BlackBerry wit (G.02.01.001);
- BlackBerry P9982 (C.03.01.005).
Aldus gewezen door
mr. R.J Bokhorst, voorzitter,
mr. J.A.W. Lensing en mr. A.H. Garos, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.C. Wormgoor, griffier,
en op 28 oktober 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 28 oktober 2020.
Tegenwoordig:
mr. C.M.E. Lagarde, voorzitter,
mr. E Lodder, advocaat-generaal,
mr. D.R. de Jong, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.