Uitspraak
arrest van 26 oktober 2020
1.Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar dat vonnis.
2.Het geding in hoger beroep
28 september 2020 van mr. Van der Weide ontvangen stukken.
3.De motivering van de beslissing in hoger beroep
In het verleden heeft [appellante] verschillende opleidingen gevolgd, waaronder een opleiding zorg en welzijn en een secretaresseopleiding. [appellante] heeft geen van deze opleidingen afgemaakt. Vanaf juni 2019 heeft zij gedurende drie maanden bij een callcenter gewerkt en aansluitend een week als secretaresse in loondienst.
ontvangt een uitkering ingevolge de Participatiewet. Zij ontvangt (op haar verzoek: maandelijks) € 400 aan leefgeld.
In januari 2021 begint [appellante] met medewerking van de gemeente en het UWV aan een
re-integratietraject van een jaar. In dat traject wordt uitgezocht wat [appellante] zelf wil, wordt getracht haar netwerk uit te breiden en zal zij vervolgens in een bij haar passende sector voor twee dagen per week vrijwilligerswerk gaan doen. [appellante] geeft aan dat haar voorkeur uitgaat naar administratief werk.
- een schuld aan de gemeente Enschede van € 1.380,10 (ontstaan op 16 februari 2018);
- een schuld aan de gemeente Amsterdam van € 945,56 (ontstaan op 18 september 2017);
- een schuld aan Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) van € 5.693,20 (ontstaan op 1 januari
2014);
- een schuld aan Kinderdagverblijf De Vlindertuin (hierna: De Vlindertuin) van € 14.946,62
(ontstaan op 1 januari 2015);
- een schuld aan Partou Kinderopvang (hierna: Partou) van € 5.589,75 (ontstaan op
1 augustus 2018; volgens de overgelegde stukken in hoger beroep ontstaan in 2014) en
- een schuld aan de belastingdienst van € 1.702,81 (ontstaan op 1 januari 2017; volgens het
schuldoverzicht van de belastingdienst van 27 augustus 2020 € 1.885, waaronder € 1.855,
het resterende bedrag van de opgelegde aanslag kinderopvangtoeslag 2017 van € 12.479).
Op de crediteurenlijst ontbreekt een uit de beschikking van de belastingdienst van
2 september 2020 volgend over 2019 van [appellante] teruggevorderd schuldbedrag aan kinder-opvangtoeslag van € 4.731. Ter zitting in hoger beroep heeft [appellante] verklaard dat tegen die beschikking pro forma bezwaar is aangetekend. Mr. Van der Weide heeft verklaard dat zij nog zal beoordelen of zij dit bezwaar zal doorzetten, als zij over meer informatie beschikt.
- ondanks de aanwezigheid van beschermingsbewind zijn diverse schulden ontstaan, meer
specifiek de schulden aan de belastingdienst betreffende teruggevorderde kinderopvang-
toeslag over 2017 en 2019 en de schuld aan Partou;
- ten aanzien van de kinderopvangtoeslagschuld uit 2017 is onduidelijk hoe deze schuld tot
het huidige bedrag van € 1.855 is teruggebracht; daarnaast wordt in ieder geval over 2019
ruim € 4.700 aan kinderopvangtoeslag teruggevorderd;
- gelet op de forse schuld uit 2015 aan De Vlindertuin had [appellante] zich vooraf juist moeten
informeren omtrent haar rechten en plichten over kinderopvang(toeslag) voordat zij
verplichtingen aanging voor de opvang van haar kinderen. Omdat zij dit onvoldoende heeft
gedaan, zijn de schulden aan Partou en de belastingdienst niet te goeder trouw ontstaan;
- (ambtshalve) toepassing van de hardheidsclausule (artikel 288 lid 3 Faillissementswet,
hierna: Fw) is niet gerechtvaardigd, omdat niet kan worden vastgesteld dat de feiten en
omstandigheden die ten grondslag hebben gelegen aan het ontstaan van de schulden nu
onder controle zijn gekregen en omdat gezien de recente forse terugvordering van de
belastingdienst niet gesteld kan worden dat [appellante] de schuldenproblematiek onder controle
heeft.
3.4 Het hof stelt vast dat [appellante] in hoger beroep niet betwist dat een deel van haar nog in de vijfjaarstermijn gelegen schulden niet te goeder trouw is ontstaan of onbetaald is gelaten. Hiertoe rekent het hof in elk geval de uit de terugvorderingsbesluiten van de belastingdienst voortvloeiende van [appellante] teruggevorderde kinderopvangtoeslag over 2017 en 2019. Ook geldt dit voor de schuld aan DUO, voor zover het de aan [appellante] opgelegde OV-boete(s) betreft, omdat zij na de door haar beëindigde studiefinanciering haar reisabonnement gedurende enige tijd heeft laten doorlopen. Anders dan [appellante] betoogt, is de omvang van de schulden aan de belastingdienst, waaronder ook het terugvorderingsbesluit over 2019, in verhouding tot de totale schuldenlast niet zo gering dat zij reeds daarom tot de schuldsaneringsregeling zou kunnen worden toegelaten.
- zij heeft een turbulente jeugd gehad en nooit geleerd goed met haar financiën om te gaan;
- na haar terugkomst in 2015 in Nederland heeft zij een woning gekregen en hulp gevraagd
en geaccepteerd;
- het beschermingsbewind verloopt volgens de beschermingsbewindvoerder met name in het
laatste jaar goed, volgens [appellante] gaat het al langere tijd zo goed: zij heeft geleerd met haar
kinderen rond te komen van haar maandgeld en heeft tijdens het bewind ook kunnen sparen
voor haar schuldeisers;
- zij heeft lering getrokken uit het verleden en schakelt in voorkomende (financiële) kwesties
anderen, zoals haar contactpersoon bij de gemeente, in om haar te helpen;
- zij heeft inmiddels sociale contacten opgebouwd en kan zo nodig ook terugvallen op haar
ouders die inmiddels in Nederland wonen en haar moeder in haar buurt;
- zij is erg gemotiveerd om het door haar in 2021 te volgen re-integratietraject tot een goed
einde te brengen en aansluitend daarop te participeren in de arbeidsmarkt.
Bij deze beslissing heeft het hof het volgende in aanmerking genomen.
4. De beslissing