ECLI:NL:GHARL:2020:8685

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 oktober 2020
Publicatiedatum
27 oktober 2020
Zaaknummer
200.283.194
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling na afwijzing door de rechtbank

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, waarin zijn verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling werd afgewezen. Het hof heeft op 26 oktober 2020 uitspraak gedaan. De rechtbank had geoordeeld dat [appellant] niet aannemelijk had gemaakt dat hij te goeder trouw was ten aanzien van het ontstaan van zijn schuld aan de gemeente Nijmegen en dat hij niet kon voldoen aan de verplichtingen die voortvloeien uit de schuldsaneringsregeling.

Het hof heeft kennisgenomen van het beroepschrift en de bijlagen, waaronder een besluit van de gemeente Nijmegen over de wijziging van de uitkering van [appellant]. Tijdens de mondelinge behandeling op 19 oktober 2020 was [appellant] aanwezig, bijgestaan door zijn dochter als tolk, terwijl zijn advocaat, mr. A.A. Namaki, via een telefonische verbinding deelnam vanwege gezondheidsklachten.

De gemeente had de uitkering van [appellant] gekort omdat hij was gaan samenwonen. Het hof concludeert dat [appellant] niet heeft aangetoond dat de besluiten van de gemeente tot terugvordering van bijstandsuitkeringen op een evidente misslag berusten. Aangezien hij tegen deze besluiten niet in rechte is opgekomen, hebben deze besluiten formele rechtskracht gekregen. Het hof oordeelt dat [appellant] niet kan worden toegelaten tot de schuldsaneringsregeling en bekrachtigt het vonnis van de rechtbank.

Het hof heeft geen bijzondere omstandigheden aangetroffen die aanleiding zouden geven om het verzoek van [appellant] toch toe te wijzen, en concludeert dat het hoger beroep faalt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof: 200.283.194
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen: C/05/369413)
arrest van 26 oktober 2020
in de zaak van
[appellant],
wonende te [A] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. A.A. Namaki.

1.Het geding in eerste aanleg

Bij vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 2 september 2020 is het verzoek van [appellant] tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen. Het hof verwijst naar dat vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij ter griffie van het hof op 9 september 2020 ingekomen verzoekschrift is
[appellant] in hoger beroep gekomen van het vonnis van 2 september 2020. [appellant] verzoekt het hof dat vonnis te vernietigen en hem toe te laten tot de schuldsaneringsregeling.
2.2
Het hof heeft kennisgenomen van het beroepschrift met één bijlage, de brief met bijlagen van 12 oktober 2020 van mr. Namaki en het ter mondelinge behandeling overgelegde besluit van de gemeente Nijmegen (wijziging uitkering) van 6 oktober 2020.
2.3
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 19 oktober 2020. Hierbij is
[appellant] verschenen, bijgestaan door zijn dochter die als tolk is opgetreden en het woord heeft gevoerd. Mr. Namaki heeft zich kort voor aanvang van de mondelinge behandeling met verkoudheidsklachten afgemeld. Via een telefonische verbinding heeft hij met instemming van [appellant] deelgenomen aan deze zitting.

3.De motivering van de beslissing in hoger beroep

3.1
Ten tijde van de behandeling van het schuldsaneringsverzoek door de rechtbank had de gemeente de (Participatiewet-)uitkering van [appellant] gekort omdat hij (met ingang van
8 juni 2020) was gaan samenwonen met zijn echtgenote. Uit het onder rov. 2.2 genoemde besluit volgt dat die uitkering vanaf 8 september 2020 is gewijzigd (verhoogd) in een uitkering naar de norm voor een gehuwde of samenwonende (€ 1.512,90 per maand), omdat zijn huidige echtgenote op die datum langer dan drie maanden in Nederland verblijft en recht heeft op deze uitkering.
3.2
[appellant] heeft in totaal drie schulden voor een totaalbedrag van € 16.776,51.
Het gaat om de volgende schulden:
1. de schuld aan de gemeente Nijmegen (hierna: de gemeente) van in totaal € 9.628,27;
2. de schuld aan Fa-Med B.V. van € 902,23 en
3. de schuld aan [B] van € 6.246,01 (vonnis kantonrechter d.d. 30 maart 2018).
De schuld vermeld onder nummer 1 ziet volgens de brief van de gemeente aan Bureau Schuldhulpverlening van 3 januari 2020 op de volgende vorderingen van de gemeente: i. een fraudevordering van € 6.456,78 over de periode 1 juli 2009 tot en met 31 juli 2012 (beschikking 31 december 2012), ii. een terugvordering van teveel verstrekte uitkering van
€ 282,34 over de periode 1 augustus 2016 tot en met 30 september 2016 (beschikking
11 november 2016), iii. een fraudevordering over de periode van 1 januari 2017 tot en met 30 november 2017 van € 1.163,78 (beschikking 21 december 2018), iv. een fraudevordering over de periode 1 januari 2018 tot en met 31 oktober 2018 van € 1.630,37 (beschikking
21 december 2018) en v. een boetevordering van € 95 (beschikking 25 juli 2019).
3.3
De rechtbank heeft het verzoek van [appellant] om te worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen, omdat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij te goeder trouw is geweest ten aanzien van het ontstaan van zijn schuld aan de gemeente en omdat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij zal kunnen voldoen aan de verplichtingen die in die regeling op hem zouden komen te rusten.
3.4
Het hof is van oordeel dat [appellant] in zijn beroepschrift noch ter zitting in hoger beroep argumenten heeft aangevoerd op grond waarvan geoordeeld moet worden dat de gemeentelijke besluiten tot terugvordering van de bijstandsuitkering inclusief een opgelegde boete (rov. 3.2, schuld 1, iii. tot en met v.) op een evidente misslag berusten ( [appellant] stelt dat de gemeente haar besluit(en) op basis van foutieve informatie heeft genomen) dan wel de nodige nuancering behoeven. De voor deze beoordeling benodigde documentatie, waaronder de door het hof bij brief van 7 oktober 2020 bij de advocaat van [appellant] opgevraagde terugvorderingsbesluiten, is immers niet overgelegd. Daar komt bij dat ter zitting in hoger beroep ook is komen vast te staan dat [appellant] tegen geen van de gemeentelijke besluiten in rechte is opgekomen, zodat die besluiten formele rechtskracht hebben gekregen en het hof moet uitgaan van de juistheid daarvan en de gronden waarop zij berusten.
Reeds op grond van de naar hun aard als niet te goeder trouw aan te merken schulden aan de gemeente kan [appellant] niet tot de wettelijke schuldsaneringsregeling worden toegelaten.
3.5
Het hoger beroep faalt. Van bijzondere omstandigheden die aanleiding zouden kunnen zijn om het verzoek van [appellant] op grond van artikel 288 lid 3 Fw toch toe te wijzen - hierop is in hoger beroep overigens geen beroep gedaan - is onvoldoende gebleken. Het vonnis van 2 september 2020 zal worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 2 september 2020.
Dit arrest is gewezen door mrs. B.J. Engberts, Z.J. Oosting en Ch.E. Bethlem, en is op
26 oktober 2020 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.