ECLI:NL:GHARL:2020:8630

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 oktober 2020
Publicatiedatum
26 oktober 2020
Zaaknummer
21-006293-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep in jeugdstrafrecht met betrekking tot openlijke geweldpleging en overtreding van gedragsaanwijzing

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, geboren in 2002, was eerder veroordeeld voor meerdere strafbare feiten, waaronder openlijke geweldpleging en het niet naleven van een gedragsaanwijzing. Het hof heeft de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging bevestigd en het verweer van de verdediging, dat stelde dat er sprake was van willekeur, verworpen. Het hof oordeelde dat de vervolging van de verdachte niet in strijd was met het gelijkheidsbeginsel.

De bewezenverklaring omvatte vijf strafbare feiten, waaronder openlijk geweld tegen een persoon en het opzettelijk niet voldoen aan een gedragsaanwijzing. De verdachte had zich op verschillende momenten niet gehouden aan een contactverbod dat hem was opgelegd. Het hof heeft de eerdere straf van de kinderrechter vernietigd en een zwaardere onvoorwaardelijke taakstraf opgelegd van 120 uur, alsook 60 dagen jeugddetentie. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van € 300,-- voor immateriële schade.

Het hof heeft in zijn overwegingen rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en de persoonlijke situatie van de verdachte. De hulpverlening aan de verdachte bleek niet effectief, wat leidde tot de beslissing om een zwaardere straf op te leggen. De vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke straffen werden eveneens toegewezen, gezien de nieuwe strafbare feiten die de verdachte had gepleegd tijdens de proeftijd.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-006293-19
Uitspraak d.d.: 27 oktober 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland van 19 november 2019 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 16-164089-19 en 16-188511-19, 16-216434-19, 16-217664-19, en de van dat vonnis deel uitmakende beslissingen op de vorderingen tot tenuitvoerlegging, parketnummers 16-011916-18 en 16-086167-18, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2002,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 13 oktober 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. A.J. Admiraal, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft verdachte veroordeeld ter zake van de in de zaken met parketnummers 16-164089-19, 16-188511-19 (feit 1 en 2), 16-216434-19 (feit 1 en 2) en 16-217664-19. Aan verdachte is opgelegd een werkstraf voor de duur van 80 uur, indien niet (naar behoren) verricht te vervangen door 40 dagen jeugddetentie met aftrek van voorarrest. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] hoofdelijk toegewezen tot een bedrag van € 300,--, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ten slotte zijn van de vorderingen tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke veroordelingen de proeftijden van de voorwaardelijk opgelegde straffen in de zaken met parketnummers 16-011916-18 en 16-086167-18 verlengd, met wijziging van de hieraan verbonden bijzondere voorwaarden.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging

Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging bepleit voor wat betreft het verwijt van handelen in strijd met de Opiumwet (parketnummer 16-188511-19). Hij heeft daartoe aangevoerd dat de zaken tegen verdachte niet voortvarend zijn behandeld en dat sprake is van strijd met het verbod van willekeur, nu de vervolging in de zaak tegen de medeverdachte is geëindigd met een sepot.
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de vervolging.
Oordeel van het hof
Het hof acht het Openbaar Ministerie ontvankelijk in zijn vervolging. De beslissing om tot vervolging over te gaan leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing, in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van behoorlijke procesorde, voor zover hier van belang het gelijkheidsbeginsel en het verbod op willekeur. Het ten onrechte niet vervolgen van derden wier gedragingen evenzeer als die van de verdachte het voorwerp van strafvervolging dienen te zijn, leidt niet zonder meer tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de strafvervolging. Onderzocht moet worden of naar willekeur de ene verdachte wel en de andere niet is vervolgd, hoewel deze verdachten in een sterk vergelijkbare positie verkeren. In casu is met name verwezen naar de sepotbeslissing van de medeverdachte en naar enkele feiten en omstandigheden zoals die uit het dossier zouden blijken. Die verwijzingen zijn onvoldoende om te spreken van een uitzonderlijk geval zoals hiervoor bedoeld, waarbij het hof er ook nog op wijst dat de medeverdachte, anders dan verdachte, geen strafblad had. Ook de verwijzing naar de zogenaamde Kalsbeek-normen en de daarmee gestelde weinig voortvarende behandeling van de procedure in eerste aanleg en in beroep maakt dit niet anders. Zelfs een overschrijding van de redelijke termijn, waar in deze zaak geen sprake van is, zou gelet de jurisprudentie van de Hoge Raad niet leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de strafvervolging.

De tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Zaak met parketnummer 16-164089-19:
hij op of omstreeks 7 juli 2019 te Utrecht openlijk, te weten, op de Vaalserberg,
in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats,
in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [benadeelde]
welk geweld bestond uit het (met kracht)
-
meermalen, althans éénmaal, slaan en/of stompen in/op/tegen het gezicht, althans het hoofd, en/of het lichaam van die [benadeelde] en/of
-
meermalen, althans éénmaal, vloeren en/of onderuit trappen van die [benadeelde] , althans het schoppen en/of trappen tegen de benen van die [benadeelde] , tengevolge waarvan die [benadeelde] op de grond is gevallen en/of
-
(vervolgens) meermalen, althans éénmaal, schoppen en/of trappen in/op/tegen het hoofd en/of de rug en/of de buik, althans het lichaam, van die [benadeelde] , terwijl hij op de grond lag;
Zaak met parketnummer 16-216434-19 (gevoegd):
1.
hij op of omstreeks 08 september 2019 te Utrecht,
opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel of een vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast of door een ambtenaar belast met of bevoegd verklaard tot het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten,
te weten de gedragsaanwijzing d.d. 9 juli 2019 gegeven door de officier van justitie te Utrecht in het kader van de Wet maatregelen ter bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast,
immers heeft verdachte opzettelijk zich niet gehouden aan het contactverbod (met [mededader] , geboren [geboortedag 2] 2002) dat aan hem in voornoemde gedragsaanwijzing is opgelegd.
2.
hij op of omstreeks 31 juli 2019 te Utrecht,
opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel of een vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast of door een ambtenaar belast met of bevoegd verklaard tot het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten,
te weten de gedragsaanwijzing d.d. 9 juli 2019 gegeven door de officier van justitie te Utrecht in het kader van de Wet maatregelen ter bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast,
immers heeft verdachte opzettelijk zich niet gehouden aan het contactverbod (met [mededader] , geboren [geboortedag 2] 2002) dat aan hem in voornoemde gedragsaanwijzing is opgelegd.
Zaak met parketnummer 16-188511-19 (gevoegd):
1.
hij op of omstreeks 3 mei 2019 te Utrecht, althans in Nederland,
meermalen, althans eenmaal,
(telkens) opzettelijk heeft vervoerd, in elk geval 2,36 gram
(telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of in elk geval 4,33 gram (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne
zijnde heroïne en/of cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 3 mei 2019 te Utrecht, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
heeft vervoerd, in elk geval aanwezig heeft gehad,
een hoeveelheid van ongeveer 12,52 gram, in elk geval een hoeveelheid van niet meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd,
zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Zaak met parketnummer 16-217664-19 (gevoegd):
hij op of omstreeks 9 september 2019 te Utrecht,
opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel of een vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast of door een ambtenaar belast met of bevoegd verklaard tot het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten,
te weten de gedragsaanwijzing d.d. 9 juli 2019 gegeven door de officier van justitie te Utrecht in het kader van de Wet maatregelen ter bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast,
immers heeft verdachte opzettelijk zich niet gehouden aan het contactverbod (met [mededader] , geboren [geboortedag 2] 2002) dat aan hem in voornoemde gedragsaanwijzing is opgelegd.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van alle feiten, behalve de overtreding van het contactverbod van 8 september 2019.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder als volgt.
Zaak met parketnummer 16-164089-19
Vlak nadat er melding werd gedaan van openlijke geweldpleging door drie personen is verdachte samen met de twee andere medeverdachten aangehouden. Hij past in het signalement dat getuigen hebben gegeven en de politie constateerde een verdikking op de knokkels van de hand van verdachten. De eerst op zitting in eerste aanleg en op zitting in beroep herhaalde verklaring van verdachte dat hij pas na het incident door de medeverdachten is opgehaald is niet aannemelijk geworden.
Zaak met parketnummer 16-216434-19 (gevoegd)
Op 3 mei 2019 is verdachte aangetroffen met een ander bij een snorfiets. In de buddyseat van de snorfiets zijn de drugs aangetroffen ter zake waarvan verdachte wordt verweten deze aanwezig te hebben gehad. Verdachte heeft gesteld dat hij de brommer had uitgeleend en net retour had gekregen en niet wist van de drugs in de buddyseat. Het hof acht deze verklaring niet aannemelijk. Het neemt daarbij in overweging dat een verbalisant heeft gezien dat verdachte en een ander over de buddyseat van de snorfiets gebogen stonden en er iets in stopten en dat verdachte schrok en wegliep van de snorfiets toen hij de politie zag, dat de snorfiets verdachte is, dat verdachte niet wil noemen wie de persoon dan zou zijn geweest aan wie hij de brommer uitleende en in zijn telefoon veel aan drugshandel te relateren berichten zijn aangetroffen.
Zaken met parketnummers 16-216434-19 en 16-217664-19 (gevoegd)
Verdachte is op 31 juli, op 8 en op 9 september 2019 door de politie aangetroffen in het bijzijn van [mededader] . Op 31 juli had verdachte via het raam van een personenauto contact met [mededader] en op 9 september 2019 zat hij met hem in een auto en op 8 september 2019 constateerde de politie dat verdachte deel uitmaakte van een groep, waarvan [mededader] ook deel uitmaakte en dat zij ook met elkaar spraken. Op 9 september 2019 is eveneens door de politie geconstateerd dat verdachte sprak met [mededader] . Het hof is van oordeel dat het zich bevinden in dezelfde auto contact oplevert als bedoeld in de gedragsaanwijzing en voorts dat de verdachte ook opzet had op het niet naleven van de gedragsaanwijzing. Verdachte wist wat de gedragsaanwijzing inhield nu hij met de inhoud hiervan bekend was gelet op het gegeven dat hij in een eerder stadium (vruchteloos) beroep aantekende tegen deze aanwijzing en bovendien op 9 september 2019 werd aangehouden, juist op de dag dat hij werd vrijgelaten na te zijn aangehouden en verhoord in verband met de verdenking van het eerder overtreden van de gedragsaanwijzing.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel – ook in onderdelen – slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het in de zaak met parketnummer 16-164089-19 en in de zaak met parketnummer 16-216434-19 onder 1 en 2 en in de zaak met parketnummer 16-188511-19 onder 1 en 2 en in de zaak met parketnummer 16-217664-19 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
Zaak met parketnummer 16-164089-19:
hij op of omstreeks 7 juli 2019 te Utrecht openlijk, te weten, op de Vaalserberg,
in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats,
in vereniging geweld heeft gepleegd tegeneen persoon te weten[benadeelde]
welk geweld bestond uit het (met kracht)
-
meermalen, althans éénmaal,slaan en/ofstompenin/op/tegen het gezicht, althans het hoofd, en/ofhet lichaam van die [benadeelde] en/of
-
meermalen, althans éénmaal,vloeren en/of onderuit trappen van die [benadeelde] ,althans het schoppen en/of trappen tegen de benen van die [benadeelde] , tengevolge waarvan die [benadeelde] op de grond is gevallenen/of
(vervolgens)meermalen, althans éénmaal,schoppen en/oftrappenin/op/tegen het hoofd en/ofde rug en/ofde buik, althans het lichaam,van die [benadeelde] , terwijl hij op de grond lag;
Zaak met parketnummer 16-216434-19 (gevoegd):
1.
hij op of omstreeks 08 september 2019 te Utrecht,
opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel of een vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaarmet de uitoefening van enig toezicht belast of door een ambtenaarbelast metof bevoegdverklaard tot het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten,
te weten de gedragsaanwijzing d.d. 9 juli 2019 gegeven door de officier van justitie te Utrecht in het kader van de Wet maatregelen ter bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast,
immers heeft verdachte opzettelijk zich niet gehouden aan het contactverbod(met [mededader] , geboren [geboortedag 2] 2002)dat aan hem in voornoemde gedragsaanwijzing is opgelegd.
2.
hij opof omstreeks31 juli 2019 te Utrecht,
opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel of een vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaarmet de uitoefening van enig toezicht belast of door een ambtenaarbelast metof bevoegdverklaard tot het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten,
te weten de gedragsaanwijzing d.d. 9 juli 2019 gegeven door de officier van justitie te Utrecht in het kader van de Wet maatregelen ter bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast,
immers heeft verdachte opzettelijk zich niet gehouden aan het contactverbod(met [mededader] , geboren [geboortedag 2] 2002)dat aan hem in voornoemde gedragsaanwijzing is opgelegd.
Zaak met parketnummer 16-188511-19 (gevoegd):
1.
hij opof omstreeks3 mei 2019 te Utrecht,althans in Nederland,
meermalen, althans eenmaal,
(telkens)opzettelijk heeft vervoerd, in elk geval2,36 gram
(telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheidvan een materiaal bevattende heroïne en/of in elk geval4,33 gram(telkens)opzettelijk aanwezig heeft gehadeen hoeveelheidvan een materiaal bevattende cocaïne
zijnde heroïne en/ofcocaïne(telkens)een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij opof omstreeks3 mei 2019 te Utrecht,althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met eenof meeranderen, althans alleen
heeft vervoerd, in elk geval aanwezig heeft gehad,
een hoeveelheid van ongeveer 12,52 gram, in elk geval een hoeveelheid van niet meer dan 30 gramvan een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd,
zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Zaak met parketnummer 16-217664-19 (gevoegd):
hij opof omstreeks9 september 2019 te Utrecht,
opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel of een vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaarmet de uitoefening van enig toezicht belast of door een ambtenaarbelast metof bevoegdverklaard tot het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten,
te weten de gedragsaanwijzing d.d. 9 juli 2019 gegeven door de officier van justitie te Utrecht in het kader van de Wet maatregelen ter bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast,
immers heeft verdachte opzettelijk zich niet gehouden aan het contactverbod(met [mededader] , geboren [geboortedag 2] 2002)dat aan hem in voornoemde gedragsaanwijzing is opgelegd.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het in de zaak met parketnummer 16-164089-19 bewezenverklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Het in de zaak met parketnummer 16-216434-19 onder 1 en 2 en in de zaak met parketnummer 16-217664-19 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk niet voldoen aan een bevel of een vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar belast met het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten.
Het in de zaak met parketnummer 16-188511-19 onder 1 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Het in de zaak met parketnummer 16-188511-19 onder 2 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 200 uur, indien niet (naar behoren) verricht te vervangen door 100 dagen jeugddetentie, waarvan 100 uur of 50 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft het hof verzocht om – in het geval van bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten – te volstaan met de oplegging van een taakstraf voor de duur van 80 uur, indien niet (naar behoren) verricht te vervangen door 40 dagen jeugddetentie.
Oordeel van het hof
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft openlijk geweld gepleegd, waarbij slachtoffer [benadeelde] zonder noemenswaardige aanleiding fors is mishandeld, voorts heeft verdachte op drie verschillende momenten de jegens hem geldende gedragsaanwijzing niet opgevolgd en heeft hij zowel hard- als softdrugs aanwezig gehad.
De kinderrechter heeft aan de verdachte een straf opgelegd van 80 uur taakstraf, te vervangen door veertig dagen jeugddetentie. Daarbij is rekening gehouden met het voorlichtingsrapport over verdachte en het feit dat de hulpverlening destijds, opgelegd in een andere strafzaak, goed leek te lopen.
Uit het meest recente over verdachte opgemaakte rapport van [instelling] van 5 oktober 2020 blijkt echter dat sprake is van zorgelijke ontwikkelingen. De hulpverlening lijkt niet langer vat te hebben op verdachte. Verdachte gaat niet naar school en heeft ook anderszins geen dagbesteding. Uit de officiële waarschuwing van [instelling] van 30 maart 2020 blijkt dat ondanks diverse pogingen geen contact mogelijk is met verdachte. Het hof acht op grond hiervan en gezien de hulpverlening die eerder in het verleden is ingezet, bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk deel bij een taakstraf een gepasseerd station.
Het hof heeft acht geslagen op de LOVS-oriëntatiepunten en het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 11 september 2020, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van soortgelijke feiten, maar wel voor andersoortige feiten. Ook houdt het hof rekening met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht in verband met een recente veroordeling door dit hof.
In lijn met wat hiervoor is overwogen zal het hof een geheel onvoorwaardelijke straf opleggen en gelet op de hoeveelheid strafbare feiten en de ernst van met name het openlijk geweld acht het hof een zwaardere straf dan in eerste aanleg is opgelegd passend en geboden. Het hof zal een onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur opleggen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.207,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 300,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 16-164089-19 bewezenverklaarde handelen van verdachte en zijn mededaders rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is net als zijn mededaders tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering tenuitvoerlegging (16-011916-18)

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank te Midden-Nederland van 20 maart 2018 met parketnummer 16-011916-18 opgelegde voorwaardelijke taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 20 (twintig) uren, indien niet (naar behoren) verricht te vervangen door tien dagen jeugddetentie. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.

Vordering tenuitvoerlegging (16-086167-18)

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank te Midden-Nederland van 14 september 2018 met parketnummer 16-086167-18 opgelegde voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van één maand. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom kan de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.
Op grond van hetgeen omtrent de veroordeelde ter terechtzitting is gebleken, zal het hof in plaats van een last tot tenuitvoerlegging van deze vrijheidsstraf een taakstraf van na te melden duur gelasten.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 36f, 47, 63, 77a, 77g, 77m, 77n, 77gg, 141 en 184 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 16-164089-19 en in de zaak met parketnummer 16-216434-19 onder 1 en 2 en in de zaak met parketnummer 16-188511-19 onder 1 en 2 en in de zaak met parketnummer 16-217664-19 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 16-164089-19 en in de zaak met parketnummer 16-216434-19 onder 1 en 2 en in de zaak met parketnummer 16-188511-19 onder 1 en 2 en in de zaak met parketnummer 16-217664-19 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen jeugddetentie.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het in de zaak met parketnummer 16-164089-19 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 300,00 (driehonderd euro) ter zake van immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 16-164089-19 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 300,00 (driehonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 0 (nul) dagen.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 7 juli 2019.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland van 20 maart 2018, parketnummer 16-011916-18, te weten van:
Een
taakstrafbestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
20 (twintig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
10 (tien) dagenjeugddetentie.
Gelast in plaats van de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland van 14 september 2018 met parketnummer 16-086167-18, een
taakstrafbestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
30 (dertig) dagenjeugddetentie.
Aldus gewezen door
mr. R.W. van Zuijlen, voorzitter,
mr. M. Keppels en mr. O.O. van der Lee, raadsheren,
in tegenwoordigheid van L.J.G. Scheffer - Overbeek, griffier,
en op 27 oktober 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. O.O. van der Lee en mr. L.J.G. Scheffer-Overbeek zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 27 oktober 2020.
Tegenwoordig:
mr. R.W. van Zuijlen, voorzitter,
mr. C.Y. Huang, advocaat-generaal,
mr. B.P. Snijder, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.