ECLI:NL:GHARL:2020:8627

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 oktober 2020
Publicatiedatum
26 oktober 2020
Zaaknummer
21-002547-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging en herbeoordeling van straf in hoger beroep wegens rijden onder invloed met lichamelijk letsel tot gevolg

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland van 20 april 2018. De verdachte, een vrouw geboren in Polen, was veroordeeld voor het rijden onder invloed van alcohol, wat resulteerde in een verkeersongeval waarbij twee slachtoffers lichamelijk letsel opliepen. De rechtbank had de verdachte een gevangenisstraf van zes maanden opgelegd, waarvan drie maanden voorwaardelijk, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 18 maanden. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.

Tijdens de zitting op 9 oktober 2020 heeft de verdediging betoogd dat de verdachte niet verwijtbaar was voor het ongeval, omdat zij een technisch mankement aan haar auto had ervaren. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verdediging deze stelling onvoldoende heeft onderbouwd. Het hof heeft de eerdere veroordeling van de rechtbank bevestigd, maar de strafoplegging aangepast. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met een proeftijd van drie jaren. Daarnaast is de ontzegging van de rijbevoegdheid opgelegd voor de duur van twee jaren.

Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, en de schending van de redelijke termijn in de behandeling van de zaak. De verdachte had geen eerdere veroordelingen en had na het ongeval psychische en lichamelijke klachten ervaren. Het hof heeft benadrukt dat het gebruik van alcohol de verkeersveiligheid ernstig in gevaar heeft gebracht en dat de verdachte haar verantwoordelijkheid niet voldoende heeft genomen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002547-18
Uitspraak d.d.: 23 oktober 2020
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland van 20 april 2018 met parketnummer 05-820023-17 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1975,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 9 oktober 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door de verdachte en haar raadsman, mr. M.B. Chylinska, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij vonnis van 20 april 2018, waartegen het hoger beroep is gericht, de verdachte ter zake van:
- overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, tweede lid, van deze wet (feit 1 primair) en
- overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 (feit 2),
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Ter zake van feit 1 primair is de verdachte veroordeeld tot een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 18 maanden.
Het hof is van oordeel dat met aanvulling van de gronden de rechtbank op juiste gronden heeft beslist en zal daarom het vonnis bevestigen met uitzondering van de strafoplegging. Ten aanzien van dat onderdeel van het vonnis komt het hof tot een andere beslissing dan de rechtbank. In zoverre zal het vonnis dan ook worden vernietigd.

Aanvullende bewijsoverweging ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde

De verdediging heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte ter zake van het onder 1 primair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. De verdachte kan niet worden verweten dat zij aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam heeft gereden. Bij de politie heeft zij verklaard dat zij, toen ze de tegenligger zag, bemerkte dat ze een technisch mankement kreeg aan haar auto, namelijk aan het stuur, waardoor de auto niet deed wat ze wilde. Als gevolg daarvan kwam ze op de verkeerde weghelft terecht en kwam ze in botsing met de andere auto. Ze heeft verklaard dat het leek alsof haar stuur geblokkeerd raakte. De raadsman heeft stukken aan het hof overgelegd over de werking van de stuurbekrachtiging van een auto en forumberichten van autobezitters over problemen die zij met de stuurbekrachtiging van hun auto onderbonden en meent dat de beschreven problemen passen bij de verklaring van de verdachte. Bij een niet-werkende stuurbekrachtiging gaat onder andere de auto zwaarder sturen en reageert deze trager. Dit komt overeen met hetgeen de verdachte heeft beschreven. Het is een zeer aannemelijk scenario dat de verdachte merkte dat de stuurbekrachtiging niet (goed) werkte, toen in paniek met veel kracht aan het stuur heeft gedraaid en als gevolg daarvan op de verkeerde weghelft terecht is gekomen, aldus nog steeds de verdediging.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof acht de stelling van de verdediging dat sprake was van een mankement aan de stuurbekrachtiging bij deze auto onvoldoende onderbouwd en overigens ook niet aannemelijk, zodat het verweer wordt verworpen. Daarbij heeft het hof in aanmerking genomen dat een verkeersongevallenanalyse heeft plaatsgevonden waaruit blijkt dat de auto van de verdachte in een voldoende rijtechnische staat van onderhoud verkeerde en, voor zover kon worden nagegaan, geen gebreken vertoonde die eventueel de oorzaak of van invloed zouden kunnen zijn geweest op het ontstaan, dan wel het verloop van het ongeval. Het strookt evenmin met de omstandigheid dat de verdachte op een recht stuk van de weg ineens van rechts naar links gaat, vervolgens weer naar rechts en weer naar links, waarna het tot een botsing komt.

Oplegging van straf en/of maatregel

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder feit 1 primair en feit 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast heeft de rechtbank de verdachte ten aanzien van feit 1 primair veroordeeld tot een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 18 maanden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 2 jaren.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat een (on)voorwaardelijke gevangenisstraf geen passende straf is en heeft daartoe het volgende aangevoerd. De verdachte heeft veel psychische en lichamelijke klachten aan het ongeval overgehouden. Ze heeft haar lesje wel geleerd. Ze is first offender en na afloop van het ongeval niet meer met politie en/of justitie in aanraking gekomen. Bovendien is sprake van een schending van de redelijke termijn en heeft de verdachte de volledige zorg voor haar 9-jarige dochter, met wie het niet goed gaat. Gelet op het voorgaande heeft de verdediging bepleit aan de verdachte een taakstraf, waarvan een deel voorwaardelijk, op te leggen, eventueel gecombineerd met een geldboete. Tot slot heeft de verdediging primair verzocht geen ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen en subsidiair is verzocht deze te beperken tot 1 of 2 maanden.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich op 4 december 2016 schuldig gemaakt aan het besturen van een personenauto na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank dat het alcoholgehalte in haar bloed uitging boven de wettelijke norm (1,14 milligram). Terwijl zij onder invloed van alcohol in haar personenauto reed, heeft zij een verkeersongeval veroorzaakt. Met haar auto is zij tegen de auto waarin de slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zaten, gebotst. [slachtoffer 1] heeft als gevolg van het ongeval zwaar lichamelijk letsel opgelopen. [slachtoffer 2] heeft als gevolg van het ongeval lichamelijk letsel opgelopen, waardoor zij tijdelijk is gehinderd in de uitoefening van haar dagelijkse bezigheden.
Met haar handelen heeft de verdachte de verkeersveiligheid ernstig in gevaar gebracht en haar verantwoordelijkheid ten opzichte van de veiligheid van haar medeweggebruikers onvoldoende in acht genomen. Het hof rekent de verdachte zwaar aan dat zij die dag met alcohol op is gaan rijden en benadrukt dat het nog veel erger had kunnen aflopen. Het is algemeen bekend dat de concentratie, de waarneming en het reactievermogen door het gebruik van alcohol negatief worden beïnvloed.
Voorts heeft het hof acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel uit de (Nederlandse) Justitiële Documentatie van 10 september 2020, waaruit volgt dat de verdachte niet eerder wegens strafbare feiten is veroordeeld. Tevens blijkt daaruit dat de verdachte sinds het bewezen verklaarde handelen niet meer met politie en/of justitie in aanraking is gekomen.
Daarnaast heeft het hof gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte heeft als gevolg van het ongeval lichamelijk en psychisch letsel opgelopen. Na het ongeval is de verdachte in de Ziektewet terechtgekomen en is ze onder behandeling geweest bij een psycholoog. Uiteindelijk is haar arbeidscontract geëindigd. Ze heeft op dit moment geen werk. Haar jongste dochter van 9 jaar, voor wie zij de volledige zorg heeft, is inmiddels bij haar komen wonen in Nederland.
Het hof heeft geconstateerd dat de behandeling van de zaak in hoger beroep niet heeft plaatsgehad binnen de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden. Het vonnis dateert van 20 april 2018. Er is derhalve sprake van een schending van de redelijke termijn van 6 maanden. Het hof zal voornoemde overschrijding in het voordeel van de verdachte verdisconteren in de straf.
Het hof is van oordeel dat de ernst van de door de verdachte gepleegde feiten in beginsel oplegging van een vrijheidsbenemende straf rechtvaardigt, zoals door de rechtbank ook is opgelegd. Gelet op het tijdsverloop en de hiervoor weergegeven persoonlijke omstandigheden van de verdachte acht het hof een onvoorwaardelijke gevangenisstraf geen gepaste strafmodaliteit meer.
Alles afwegende, acht het hof de maximale taakstraf en een stok achter de deur in de vorm van een voorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden. Met oplegging van een voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Het hof zal de verdachte veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, met een proeftijd van 3 jaren.
Gelet op de ernst van het onder feit 1 primair bewezenverklaarde feit en ter bescherming van de verkeersveiligheid zal het hof daarnaast de verdachte ter zake van dit feit een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen opleggen voor de duur van 2 jaren.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 55 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 8, 175, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Ontzegt de verdachte ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
2 (twee) jaren.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door
mr. M.J. Vos, voorzitter,
mr. I.P.H.M. Severeijns en mr. D. Visser, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. E.G. Ruissaard, griffier,
en op 23 oktober 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 23 oktober 2020.
Tegenwoordig:
mr. J.A.W. Lensing, voorzitter,
mr. J.B.H.M. Simmelink, advocaat-generaal,
mr. B.T.H. Toonen-Janssen, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.