Uitspraak
[veroordeelde] ,
120 (honderdtwintig) dagen.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vordering van de advocaat-generaal tot tenuitvoerlegging van lijfsdwang tegen een veroordeelde. De veroordeelde had een ontnemingsmaatregel opgelegd gekregen, waarbij hij verplicht was een geldbedrag van € 210.248,00 aan de Staat te betalen ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Aangezien de veroordeelde niet aan deze betalingsverplichting had voldaan, heeft de advocaat-generaal op 22 oktober 2019 een vordering ingediend voor de tenuitvoerlegging van lijfsdwang voor een periode van 540 dagen.
Het hof heeft de vordering behandeld in raadkamer op 13 augustus 2020. De bevoegdheid van het hof om kennis te nemen van de vordering was eerder ter discussie gesteld, maar het hof heeft uiteindelijk geoordeeld dat het bevoegd was om de vordering te behandelen. Het hof heeft artikel XLIVa van de Invoeringswet USB zo uitgelegd dat de regeling van artikel 577c (oud) van het Wetboek van Strafvordering van toepassing blijft op ontnemingsmaatregelen die vóór 1 januari 2020 zijn opgelegd.
De advocaat-generaal heeft betoogd dat de veroordeelde zich onvindbaar heeft gemaakt voor de incasso van de opgelegde ontnemingsmaatregel. Het hof heeft vastgesteld dat er geen verhaalsmogelijkheden zijn en dat de veroordeelde geen betalingen heeft gedaan. Gezien deze omstandigheden heeft het hof de vordering tot tenuitvoerlegging van lijfsdwang toegewezen voor een periode van 120 dagen, om te onderzoeken of er bij de veroordeelde sprake is van betalingsonmacht of -onwil. De beslissing is op 27 augustus 2020 ter openbare zitting uitgesproken.