ECLI:NL:GHARL:2020:8601

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 oktober 2020
Publicatiedatum
23 oktober 2020
Zaaknummer
21-006688-17
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplichtigheid aan de voorbereidingshandelingen en op grote schaal produceren van MDMA met onvoorwaardelijke gevangenisstraf en taakstraf

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland. De verdachte, geboren in 1959 en wonende in Ingen, is beschuldigd van medeplichtigheid aan de voorbereidingshandelingen en de productie van MDMA. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zijn terrein en loods ter beschikking heeft gesteld voor de productie van synthetische drugs, ondanks dat hij beweerde niet op de hoogte te zijn van de activiteiten die daar plaatsvonden. Tijdens de zitting op 1 oktober 2020 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die een bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten heeft bepleit. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van de primair tenlastegelegde feiten, maar heeft de subsidiaire tenlasteleggingen bewezen verklaard. Het hof oordeelde dat de verdachte op zijn minst bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat er op zijn terrein voorbereidingshandelingen voor de productie van MDMA werden verricht. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden en een taakstraf van 240 uur. Het hof heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn gezondheidsklachten en financiële problemen, maar heeft ook de ernst van de feiten en de impact op de samenleving in overweging genomen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-006688-17
Uitspraak d.d.: 15 oktober 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 28 november 2017 met parketnummer 05-720277-16 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1959,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 1 oktober 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. F.H.J. van Gaal, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
Feit 1
primair
hij in de periode van 1 april 2016 tot en met 12 september 2016, althans op
12 september 2016, te Ingen, gemeente Buren, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of vervaardigd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
subsidiair
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] in de periode van 1 april 2016 tot en met 12 september 2016, althans op 12 september 2016, te Ingen, gemeente Buren, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen opzettelijk heeft/hebben bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of vervaardigd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad, een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I tot en/of bij het plegen van voornoemd misdrijf verdachte in of omstreeks de periode van 1 april 2016 tot en met 12 september 2016 te Ingen, gemeente Buren, althans in Nederland opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door een loods en het terrein achter die loods (behorende bij het perceel aan de [adres] ) ter beschikking te stellen en/of elektriciteit- en watervoorziening(en) beschikbaar te stellen.
Feit 2
primair
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 april 2016 tot en met 12 september 2016, althans op 12 september 2016 te Ingen, gemeente Buren, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren van een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA, een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen, voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, te weten:
- één of meerdere dozen met sealmachines en/of
- vier (diep)vrieskisten en/of
- één of meerdere waterstofgascilinders en/of
- één of meerdere speciekuipen en/of
- één of meerdere pallets met matrashoezen en/of
- twee 40ft zeecontainers en/of
- laboratoriummaterialen, waaronder een destillatieopstelling, een vacuümpomp, een drukreactieketel, emmers, kookpannen en maatbekers en/of
- één of meer jerrycans en/of vaten en/of flessen en/of (andere soorten) verpakkingen met daarin chemicaliën en/of (andere) stoffen betrekking hebbend op en/of verband houdend met de productie van MDMA, waaronder PMK, platina, methylamine, methanol, aceton en zoutzuur en/of
- gelden en/of andere betaalmiddelen waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en);
subsidiair
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of (een) andere medeverdachte(n) in of omstreeks de periode van 1 april 2016 tot en met 12 september 2016 te Ingen, althans op 12 september 2016 gemeente Buren, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren van een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen, voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, te weten:
- één of meerdere dozen met sealmachines en/of
- vier (diep)vrieskisten en/of
- één of meerdere waterstofgascilinders en/of
- één of meerdere speciekuipen en/of
- één of meerdere pallets met matrashoezen en/of
- twee 40ft zeecontainers en/of
- laboratoriummaterialen, waaronder een destillatieopstelling, een vacuümpomp, een drukreactieketel, emmers, kookpannen en maatbekers en/of
- één of meer jerrycans en/of vaten en/of flessen en/of (andere soorten) verpakkingen met daarin chemicaliën en/of (andere) stoffen betrekking hebbend op en/of verband houdend met de productie van MDMA, waaronder PMK, platina, methylamine, methanol, aceton en zoutzuur en/of
- gelden en/of andere betaalmiddelen
waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en), tot en/of bij het plegen van voornoemd misdrijf verdachte in of omstreeks de periode van 1 april 2016 tot en met 12 september 2016 te Ingen, gemeente Buren, althans in Nederland opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door een loods en het terrein achter die loods (behorende bij het perceel aan de [adres] ) ter beschikking te stellen en/of elektriciteit- en watervoorziening(en) beschikbaar te stellen.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak ten aanzien van het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde

Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken. Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte als medepleger betrokken is geweest bij de productie van MDMA of bij het verrichten van voorbereidingshandelingen voor de productie van MDMA.
Bewijsoverweging ten aanzien van het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair tenlastegelegde
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot een bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair tenlastegelegde. Zij heeft daartoe – kort samengevat en zakelijk weergegeven – aangevoerd dat verdachte gedurende een aantal maanden zijn terrein en loods ter beschikking heeft gesteld aan derden. Hierbij heeft verdachte de aanmerkelijke kans aanvaard dat op zijn terrein voorbereidingshandelingen werden verricht voor de productie van synthetische drugs en ook daadwerkelijk productie plaatsvond. De advocaat-generaal acht de verklaring van verdachte dat hij hiervan niet op de hoogte was niet geloofwaardig en niet aannemelijk. Van belang is onder meer dat [bedrijf 1] , het bedrijf waar de gebruikte zeecontainers door een ander vandaan zijn gehaald, met betrekking tot die zeecontainers steeds contact heeft gehad met een 06-nummer eindigend op […] . Dit is gebleken het nummer van verdachte te zijn. Bovendien zijn de zeecontainers geleverd aan [bedrijf 2] , het bedrijf van verdachte. Verdachte heeft naar eigen zeggen op drie momenten grote contante geldbedragen ontvangen. Het ging in totaal om een bedrag van
€ 10.000,-. Verder heeft verdachte verklaard dat hij jerrycans met rotzooi in zijn loods zag en dat deze jerrycans gevuld waren. Voorts heeft verdachte gezien dat mannen twee vriezers in een ruimte in zijn loods hadden gezet en dat die ruimte in de loods door de mannen werd afgesloten. Hij wist dat de vriezers aangesloten waren. Ook heeft verdachte van een medeverdachte gehoord dat er een ketel kapot was gegaan. Verdachte wist naar eigen zeggen dat het geen zuivere koffie was. Ook werd hij op enig moment bedreigd en wist hij dat het niet om wiet ging.
Verweren verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep (integrale) vrijspraak van het onder 1 en 2 tenlastegelegde bepleit. Ten aanzien van het onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde heeft de raadsman – kort samengevat en zakelijk weergegeven – aangevoerd dat verdachte een gedeelte van zijn terrein ter beschikking heeft gesteld. Aanvankelijk had hij geen enkel besef waarvoor de containers werden gebruikt. Later kreeg hij wel een “niet-pluisgevoel”, omdat de medeverdachten hem bedreigden en zich vreemd gedroegen. De vraag is of dan kan worden gesproken van voldoende verband met het door de mededaders begane misdrijf om van medeplichtigheid te kunnen spreken. Verdachte had voor deze zaak nog nooit van MDMA gehoord of en wist niet hoe dat werd gemaakt. Het dossier bevat veel materiaal dat die onwetendheid bevestigd. Verder heeft verdachte zelf meegewerkt aan de ontdekking door toestemming te geven voor de milieucontrole waarbij de productielocatie is ontdekt.
Oordeel hof
Het hof is van oordeel dat het door en namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. Het hof overweegt daarbij in het bijzonder het volgende.
Het hof stelt voorop dat voor de bewezenverklaring van medeplichtigheid aan een misdrijf is vereist dat niet alleen wordt bewezen dat het opzet van de verdachte was gericht op de medeplichtigheidsgedragingen zelf, maar ook dat zijn opzet, al dan niet in voorwaardelijke vorm, was gericht op het door de dader(s) gepleegde gronddelict. Als dergelijk bewijs voorhanden is, wordt bij de bewezenverklaring en kwalificatie van de medeplichtigheid uitgegaan van de door de dader(s) verrichte handelingen, ook indien het opzet van de medeplichtige slechts was gericht op een deel daarvan. Het opzet van de medeplichtige behoeft niet te zijn gericht op de precieze wijze waarop het gronddelict wordt begaan. Wel moet sprake zijn van voldoende verband tussen het misdrijf waarop het al dan niet voorwaardelijke opzet van verdachte zich richtte en het misdrijf zoals dat daadwerkelijk is gepleegd.
Aan de hand van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 12 september 2016 zijn twee zeecontainers aangetroffen op het terrein van verdachte aan de [adres] . Er was daar een drugslaboratorium in gebruik en ingericht voor de vervaardiging van synthetische drugs. In de loods op het terrein werden dozen met sealmachines, chemicaliën en waterstofgascilinders aangetroffen. Ook werden in de loods in een afgesloten ruimte vier lege en vervuilde (in werking zijnde) vriezers aangetroffen. De verbalisanten die op 12 september 2016 ter plaatse waren roken op verschillende plekken de typische geur van MDMA.
De op het terrein van verdachte aangetroffen zeecontainers zijn door het bedrijf [bedrijf 1] geleverd aan [bedrijf 2] op het adres [adres] . Over de levering van de containers heeft [betrokkene] , werkzaam bij [bedrijf 1] , contact gehad met het aan haar opgegeven telefoonnummer […] . Dit is het telefoonnummer van verdachte.
Eén van de zeecontainers is geleverd op 4 juli 2016. De chauffeur die de zeecontainer leverde heeft toen hij in Ingen was telefonisch contact gehad met een man over het openen van een hek. Verdachte heeft bevestigd dat hij telefonisch contact met de chauffeur heeft gehad over het openen van het hek. Verdachte heeft verder nog verklaard dat toen deze container geleverd werd, hij heeft gezien dat deze leeg was.
Verdachte zelf heeft voorts verklaard dat hij aan de [adres] een woning heeft met een grote loods. Achter deze loods stond een container. Bij de politie heeft verdachte verklaard dat de tweede container een maand voor het betreffende verhoor is geplaatst. Verdachte heeft ook verklaard dat toen hij ging tegenstribbelen, hem door één van de medeverdachten te kennen werd gegeven dat “hij de kofferbak in zou gaan”. Verder heeft verdachte drie maal een contant geldbedrag ontvangen, in briefjes van 50 euro. In april 2016 ontving hij € 2.000,-, in mei 2016 € 3.000,- en in augustus 2016 € 5.000,-. Hij ontving geld van de medeverdachte die eerder tegen hem had gezegd dat “hij de kofferbak in zou gaan”. Die medeverdachte had ook gezegd: “het gaat zo in ons werk”. Aan verdachte werd aangegeven dat er twee diepvriezers in de hal in de grote schuur op het stroom moesten worden aangesloten. De vriezers waren in april of mei 2016 voorin de hal neergezet. Dit is een afgescheiden gedeelte in de loods. De medeverdachten hebben ervoor gezorgd dat er een slot op het afgescheiden gedeelte kwam. Verdachte wist waar de sleutel van het slot van het hek lag en hij had gewoon toegang tot zijn loods. Verdachte heeft voorts verklaard dat hij later wel begreep dat het niet helemaal deugde wat de mannen deden. Zij waren schuw en hadden later jerrycans met rotzooi staan. Verdacht heeft zelf tien of twaalf jerrycans op een pallet gezet en naar achteren gereden, in de hal dichtbij de zeecontainers. Ook heeft verdachte verklaard dat er in juni en juli niks zou zijn gedaan omdat hij van één van de medeverdachten had gehoord dat er een ketel kapot was gegaan. Verdachte heeft verder nog verklaard dat hij op enig moment in één van de zeecontainers heeft gekeken en heeft gezien dat deze helemaal vol stond met van die vaten. Verdachte heeft twee medeverdachten een paar keer op zijn erf gezien.
Het hof is gelet op het bovenstaande van oordeel dat verdachte op zijn minst bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat er op zijn terrein voorbereidingshandelingen voor de productie van MDMA werden verricht en er daadwerkelijk MDMA werd geproduceerd. Van aanwijzingen voor het tegendeel is niet gebleken. Naar het oordeel van het hof heeft verdachte met zijn aandeel ook aan deze productie bijgedragen. Hij heeft immers zijn terrein, zijn loods en elektriciteits- en watervoorzieningen ter beschikking gesteld en daar veel geld voor ontvangen. Dat verdachte onwetend was en niet wist wat zich precies op zijn terrein afspeelde, acht het hof in het licht van het voorgaande ongeloofwaardig. Het hof komt daarmee tot een bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair tenlastegelegde. Wat betreft de verklaring van verdachte dat hij pas op een later moment doorkreeg dat er iets niet pluis was, overweegt het hof nog in het bijzonder dat verdachte reeds in april 2016 flink contant is betaald en verdachte voor deze contante betaling geen voldoende aannemelijke en hem ontlastende tegenprestatie heeft aangedragen. Gelet op de samenhang van de betaling aan verdachte in april 2016 met de overige gebleken feiten en omstandigheden, is het hof van oordeel uit dat verdachte in ieder geval vanaf begin augustus als medeplichtige kan worden aangemerkt.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
Feit 1 subsidiair
Medeverdachten in de periode van 1 april 2016 tot en met 12 september 2016, althans o
p 12 september 2016,te Ingen, gemeente Buren, tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
althans alleenopzettelijk
heeft/hebben bereid en
/ofbewerkt en
/ofverwerkt en
/ofvervaardigd,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad,een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I tot en
/ofbij het plegen van voornoemd misdrijf verdachte in of omstreeks de periode van 1 april 2016 tot en met 12 september 2016 te Ingen, gemeente Buren,
althans in Nederlandopzettelijk gelegenheid, middelen
en/of inlichtingenheeft verschaft en
/ofopzettelijk behulpzaam is geweest door een loods en het terrein achter die loods (behorende bij het perceel aan de [adres] ) ter beschikking te stellen en
/ofelektriciteit- en watervoorziening(en) beschikbaar te stellen.
Feit 2 subsidiair
[medeverdachte 1]
en/of [medeverdachte 2] en/of (een) anderemedeverdachte
(n
)in of omstreeks de periode van 1 april 2016 tot en met 12 september 2016 te Ingen,
althans op 12 september 2016 gemeente Buren,tezamen en in vereniging met een ander of anderen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken,
verkopen, afleveren, verstrekken, vervoerenvan een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en
/ofte bevorderen, voorwerpen,
vervoermiddelen,stoffen, gelden
of andere betaalmiddelenvoorhanden heeft gehad, te weten:
-
één ofmeerdere dozen met sealmachines en
/of
- vier (diep)vrieskisten en
/of
-
één ofmeerdere waterstofgascilinders en
/of
-
één ofmeerdere speciekuipen en
/of
-
één ofmeerdere pallets met matrashoezen en
/of
- twee 40ft zeecontainers en
/of
- laboratoriummaterialen, waaronder een destillatieopstelling, een vacuümpomp, een drukreactieketel, emmers, kookpannen en maatbekers en
/of
- één of meer jerrycans en
/ofvaten
en/of flessen en/of (andere soorten) verpakkingenmet daarin chemicaliën en
/of(andere) stoffen betrekking hebbend op en
/ofverband houdend met de productie van MDMA, waaronder PMK, platina, methylamine, methanol, aceton en zoutzuur en
/of
- gelden
en/of andere betaalmiddelenwaarvan verdachte
en/of verdachtes mededader(s) wist(en) ofernstige redenen had
(den)te vermoeden, dat
dat/die bestemd
was/waren tot het plegen van dat
/diefeit(en
), tot en/ofbij het plegen van voornoemd misdrijf verdachte in
of omstreeksde periode van 1 april 2016 tot en met 12 september 2016 te Ingen, gemeente Buren,
althans in Nederlandopzettelijk gelegenheid, middelen
en/of inlichtingenheeft verschaft en
/ofopzettelijk behulpzaam is geweest door een loods en het terrein achter die loods (behorende bij het perceel aan de [adres] ) ter beschikking te stellen en
/ofelektriciteit- en watervoorziening(en) beschikbaar te stellen.
Ten aanzien van de bewezenverklaring onder 1 subsidiair overweegt het hof het volgende.
De tenlastelegging onder 1 subsidiair (die onder meer ziet op de productie van MDMA) luidt dat twee met naam genoemde personen in de periode in de periode van 1 april 2016 tot en met 12 september 2016 als pleger betrokken zijn geweest bij het ten laste gelegde gronddelict. In de tenlastelegging onder 2 subsidiair (die ziet op het voorbereiden van de productie van MDMA) staat, daarentegen, gemeld dat twee met naam genoemde personen
en/of één of meer medeverdachtenhet daar ten laste gelegde gronddelict hebben gepleegd.
Nu de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten betrekking hebben op hetzelfde complex van feitelijke gedragingen, is het hof van oordeel dat het de kennelijke bedoeling van de steller van de tenlastelegging is geweest om de genoemde toevoeging
en/of één of meer medeverdachtenook in de tenlastelegging onder 1 subsidiair op te nemen. Het hof leest de tenlastelegging onder 1 subsidiair in zoverre dus verbeterd en verklaart in deze zaak zowel onder 1 subsidiair als onder 2 subsidiair bewezen dat
medeverdachteneen gronddelict hebben gepleegd waarbij verdachte als medeplichtige betrokken is geweest.
Het hof overweegt hierbij nog in het bijzonder dat de persoonlijke identiteit van de in de tenlastelegging onder 1 subsidiair als pleger aangeduide personen niet relevant is voor de kern van het aan verdachte gemaakte verwijt. Nu de verdediging gelet op de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting zonder meer duidelijk is geweest welk verwijt de grondslag van de behandeling van de strafzaak van verdachte heeft gevormd, is de verdediging door de verbeterde lezing van de tenlastelegging onder 1 subsidiair niet in haar belangen geschaad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 subsidiair en onder 2 subsidiair bewezenverklaarde levert op:

De voortgezette handeling van:

medeplichtigheid aan/tot opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod

en

medeplichtigheid aan/tot opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder D van de Opiumwet gegeven verbod

en

medeplichtigheid aan: om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te breiden, voorwerpen en stoffen voorhanden hebben waarvan hij ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De rechtbank heeft verdachte ten aanzien van het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd verdachte ten aanzien van het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair tenlastegelegde te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte is zijn huis kwijt geraakt en heeft hoge schulden. Hij heeft sinds ongeveer drie maanden een bewindvoerder. Daarnaast heeft verdachte gezondheidsklachten. Daarnaast heeft raadsman gewezen op het reclasseringsadvies van 23 november 2016 waarin is geadviseerd verdachte een taakstraf op te leggen.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen en vindt daarin de redenen die tot de keuze van onder meer een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden.
Verdachte is medeplichtig geweest aan voorbereidingshandelingen en aan het op grote schaal produceren van MDMA. Verdachte heeft hiervoor zijn loods en zijn terrein ter beschikking gesteld en tevens elektriciteit- en watervoorzieningen. Het is een feit van algemene bekendheid dat synthetische drugs grote gevaren opleveren voor de gezondheid van gebruikers. Bovendien gaat de handel in en het gebruik van dergelijke middelen gepaard met verschillende vormen van ernstige overlast en criminaliteit – waaronder geweldsdelicten en het witwassen van crimineel geld – waardoor de samenleving forse schade wordt berokkend. De productie van synthetische drugs is daarnaast schadelijk voor het milieu vanwege de wijze waarop chemische afvalstoffen van dergelijke productieprocessen vaak illegaal worden afgevoerd in het openbare riool, dan wel middels lozingen in openbare wateren of dumping in de openbare ruimte, in het bijzonder in buitengebieden. Verdachte heeft geen rekening gehouden met deze omstandigheden en risico’s en heeft alleen oog gehad voor zijn eigen belangen. Door het ter beschikking stellen van zijn terrein heeft verdachte onmisbare ondersteuning geboden aan het criminele circuit.
Bij het bepalen van de straf heeft het hof mede acht geslagen op uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 27 augustus 2020, waaruit blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, zij het niet voor delicten genoemd in de Opiumwet.
Verder houdt het hof bij de strafoplegging rekening met de redelijke termijn. Als uitgangspunt in een zaak tegen een verdachte die niet is gedetineerd voor het feit waarvoor hij wordt vervolgd, heeft zowel in eerste aanleg als in hoger beroep te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis of eindarrest binnen twee jaren nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. In dit geval wijst het hof arrest twee jaar en ruim tien maanden na het instellen van het hoger beroep. Het hof zal met deze schending van de redelijke termijn rekening houden bij de strafoplegging.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Op het terrein van verdachte heeft zeer grootschalige productie van drugs plaatsgevonden. Wat er ook zij van de motieven die verdachte heeft gehad om zijn medewerking aan (de voorbereiding van) deze productie te leveren, het hof gaat er niet in mee dat verdachte enkel lichtzinnig heeft gehandeld en daarom slechts een relatief lichte straf zou moeten krijgen. Verdachte was zelf verantwoordelijk voor de keuzes die hij, al dan niet op lichtzinnige wijze, heeft gemaakt.
Het hof komt wel tot een lagere straf dan de rechtbank heeft opgelegd en de advocaat-generaal heeft gevorderd. Dit mede gelet op de hiervoor geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn en persoonlijke omstandigheden van verdachte die door en namens verdachte in hoger beroep aannemelijk zijn gemaakt.
Alles overwegende acht het hof een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden alsmede een taakstraf van 240 uur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet en de artikelen 22c, 22d, 48, 56 en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. G. Dam, voorzitter,
mr. J. Corthals en mr. J.S. van Duurling, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. K. van Laarhoven, griffier,
en op 15 oktober 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 15 oktober 2020.
Tegenwoordig:
mr. R.H. Koning, voorzitter,
mr. E. Lodder, advocaat-generaal,
J.R.M. Roetgerink, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.