In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over voorlopige voorzieningen en een zorgregeling tussen ouders van drie kinderen. De moeder, vertegenwoordigd door mr. I.E. van der Bijl, verzocht om vervangende toestemming om met de kinderen naar een andere plaats te verhuizen en om een zorgregeling vast te stellen. De vader, vertegenwoordigd door mr. M. de Voort, verzocht eveneens om een zorgregeling en om de kinderen op zijn adres in te schrijven in de Basisregistratie Personen. De rechtbank Midden-Nederland had eerder de zorgregeling vastgesteld en het verzoek van de moeder om te verhuizen afgewezen, wat leidde tot het hoger beroep.
Tijdens de mondelinge behandeling op 14 oktober 2020 zijn beide ouders verschenen, maar de raad voor de kinderbescherming was niet aanwezig. Het hof heeft de verzoeken van de moeder om vervangende toestemming voor verhuizing afgewezen, omdat het in het belang van de kinderen niet wenselijk was om hen uit hun vertrouwde omgeving te halen. Het hof oordeelde dat de belangen van de kinderen voorop staan en dat een verhuizing in een voorlopige voorzieningenprocedure tot onwenselijke situaties kan leiden.
Wat betreft de zorgregeling heeft het hof een voorlopige regeling vastgesteld die in het belang van de kinderen is, waarbij de kinderen op doordeweekse dagen bij de vader verblijven en in de weekenden bij de moeder, afhankelijk van de verhuizing van de moeder. Het verzoek van de vader om een voorlopige voorziening met betrekking tot de inschrijving van de kinderen in de Basisregistratie Personen werd afgewezen. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. De beschikking is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.