ECLI:NL:GHARL:2020:8592

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 oktober 2020
Publicatiedatum
22 oktober 2020
Zaaknummer
200.274.731
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling bij gezamenlijk gezag en niet-ontvankelijkheid in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de omgangsregeling tussen de vader en de kinderen, waarbij de moeder in eerste aanleg haar verzoek om omgang heeft toegewezen gekregen. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft echter besloten om haar verzoek in hoger beroep in te trekken, wat leidt tot de niet-ontvankelijkheid van haar verzoek. De rechtbank Gelderland had eerder bepaald dat de kinderen bij de moeder zouden verblijven, met een regeling voor de omgang van de vader met de kinderen. De moeder heeft in hoger beroep verzocht om de omgangsregeling te wijzigen, maar het hof oordeelt dat zij niet-ontvankelijk is in haar verzoek omdat zij in eerste aanleg heeft gekregen wat zij heeft verzocht. Het hof benadrukt dat het rechtsmiddel van hoger beroep niet kan worden gebruikt om een eerder toegewezen verzoek ongedaan te maken, vooral niet wanneer de verzoekster zich bedenkt. De uitspraak van het hof bevestigt de eerdere beslissingen van de rechtbank en onderstreept de noodzaak voor partijen om bij gewijzigde omstandigheden een nieuw verzoek in te dienen in plaats van hoger beroep aan te spannen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.274.731
(zaaknummer rechtbank Gelderland 330646)
beschikking van 22 oktober 2020
inzake
[verzoekster] ,
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: vanaf 20 juli 2020 mr. S. Smeets te Venlo,
tegen
[verweerder],
wonende te [B] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader.
advocaat: mr. H.C.L. Crozier te Sneek.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen van 30 juli 2018 en 21 november 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. De beschikking van 21 november 2019 wordt verder de bestreden beschikking genoemd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 20 februari 2020;
- een journaalbericht van mr. Crozier van 2 juni 2020;
- een journaalbericht van mr. Smeets van 23 september 2020 met bijlagen 1 tot en met 4;
- een journaalbericht van mr. Smeets van 25 september 2020 met bijlagen.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 29 september 2020 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) is [C] verschenen.
2.3
Het hof heeft tijdens de mondelinge behandeling beslist geen acht te slaan op de pleitnota van de vrouw (ingediend bij het journaalbericht van mr. Smeets van 25 september 2020). Artikel 1.4.11 van het sinds 1 oktober 2019 geldende Procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven biedt daarvoor geen ruimte.
2.4
Mr. Crozier heeft bezwaar gemaakt tegen overlegging van het journaalbericht van mr. Smeets van 23 september 2020 met bijlagen aangezien de bijlagen omvangrijk zijn en eerder overgelegd hadden kunnen worden, omdat het ‘oude’ stukken betreft. Het hof heeft daarop beslist dat op dat journaalbericht met bijlagen geen acht wordt geslagen, omdat deze bijlagen op grond van artikel 5.6 van de Tijdelijke regeling F&J hoven van 26 juni 2020 niet uiterlijk vijf werkdagen voor de mondelinge behandeling zijn ingediend. Verder zijn de stukken gedateerd en deze hadden naar het oordeel van het hof eerder overgelegd kunnen worden.

3.De feiten

Partijen zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] (verder: [de minderjarige1] ), geboren [in] 2016 te [D] , en
- [de minderjarige2] (verder: [de minderjarige2] ), geboren [in] 2013 te [E] ,
over wie de ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen. [de minderjarige1] en [de minderjarige2] worden verder aangeduid als de kinderen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij beschikking van 30 juli 2018 heeft de rechtbank Gelderland de echtscheiding tussen partijen uitgesproken, bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de moeder zal zijn en de behandeling van de verzoeken tot vaststelling van de verdeling van zorg- en opvoedingstaken aangehouden tot 29 oktober 2018 pro forma, in verband met de trajecten bij [F] .
4.2
Tussen partijen is in geschil de invulling van het recht op omgang van de vader met de kinderen. Bij de bestreden beschikking is bepaald dat als regeling voor de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken wordt vastgesteld dat de kinderen bij de vader verblijven:
- tot en met 23 november 2019 volgens de tussen partijen afgesproken begeleide regeling via [G] ;
- vervolgens gedurende vijf keer, waarbij [G] als overdrachtslocatie zal
fungeren en waarbij de vader de mogelijkheid heeft om de kinderen mee te nemen naar een plek buiten [G] ;
- vervolgens eens per veertien dagen (in de even weken) een weekend van vrijdag 16.00 uur tot zondag 16.00 uur, waarbij de overdracht zal plaatsvinden halverwege de woonplaats van partijen op een nader overeen te komen plek;
- gedurende de helft van de vakanties en feestdagen:
- iedere tweede helft van de vakantie;
- in de even jaren: gedurende de kerstdagen en pinksterdagen;
- in de oneven jaren: gedurende Oud en Nieuw en de paasdagen.
4.3
De moeder is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grief beoogt de zorg- en contactregeling tussen de vader en de kinderen aan het hof voor te leggen. De moeder verzoekt deze beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende, uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat er tussen de vader en de kinderen begeleide omgang zal plaatsvinden via [G] gedurende één zaterdag per twee weken in de ochtend gedurende twee uur.
4.4
Namens de vader heeft mr. Crozier in zijn journaalbericht van 2 juni 2020 naar voren gebracht dat de moeder niet-ontvankelijk is in haar hoger beroep. Mr. Crozier heeft dit verweer tijdens de mondelinge behandeling verder toegelicht.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Gelet op de stukken en hetgeen ter mondelinge behandeling over en weer is verklaard staat naar het oordeel van het hof vast dat de moeder in eerste aanleg (toegewezen) heeft gekregen wat zij heeft verzocht. Tijdens de zitting in eerste aanleg van 30 september 2019 bleek dat vanaf juli 2019 een begeleide omgangsregeling tot stand is gekomen tussen de vader en de kinderen via [G] . Er zijn in de periode tot aan de zitting vijf omgangsmomenten geweest en deze momenten zijn goed verlopen. Partijen hebben vervolgens na de zitting nadere afspraken gemaakt over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. Hoewel zij geen algehele overeenstemming hebben bereikt, zijn partijen het over bepaalde punten eens geworden. Zij zijn het eens geworden over de begeleide omgangsmomenten tot 23 november 2019, over het vervolg van vijf onbegeleide omgangsmomenten met als overdrachtsplek [G] , de uitbreiding van de omgang daarna met één weekend per veertien dagen en over de regeling tijdens vakantie- en feestdagen. Op het punt waar partijen het niet eens zijn geworden, te weten de wijze waarop de uitbreiding van de omgang in de weekenden moest worden vastgelegd, heeft de rechtbank beslist, zoals onder 4.2 weergegeven. De rechtbank heeft hierbij het verzoek van de moeder in het journaalbericht van 25 oktober 2019 van haar toenmalige advocaat gevolgd. Nu de rechtbank het (gewijzigde) verzoek van de moeder in eerste aanleg heeft toegewezen, kan zij volgens vaste jurisprudentie het rechtsmiddel van hoger beroep niet inzetten om haar gelegenheid te geven die beschikking weer ongedaan te maken, omdat zij zich bedenkt en bij nader inzien de voorkeur eraan geeft van het verzoek af te zien. Uit het beroepschrift van de moeder blijkt dat zij deze regel van procesrecht kent. Tijdens de mondelinge behandeling heeft zij dit bevestigd en gezegd dat zij ook had kunnen kiezen voor het indienen van een nieuw verzoek bij de rechtbank wegens gewijzigde omstandigheden. Dat zij die niet heeft gedaan, maar heeft gekozen voor het instellen van hoger beroep, komt voor haar risico. Het hof gaat voorbij aan de (overigens) niet onderbouwde stelling van de moeder dat het verzoek van de moeder is doorgedrukt door haar toenmalige advocaat. Het journaalbericht van
25 oktober 2019 namens de moeder is volstrekt duidelijk.
5.2
De moeder dient in haar verzoek in hoger beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
verklaart de moeder in haar verzoek in hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.B. Knottnerus, H. Phaff en R.A. Eskes, bijgestaan door mr. M. Ligtenberg-Vastenholt als griffier, en is op 22 oktober 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.