ECLI:NL:GHARL:2020:8583

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 oktober 2020
Publicatiedatum
22 oktober 2020
Zaaknummer
18/01255
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring in belastingzaak wegens verzuim gronden hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 oktober 2020 uitspraak gedaan op het verzet van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van het Hof van 28 mei 2019. Het verzet was gericht tegen de niet-ontvankelijk verklaring van het hoger beroep van belanghebbende, omdat de gronden van het beroep niet tijdig waren ingediend. De gemachtigde van belanghebbende, die te maken had met chronische gezondheidsproblemen, had herhaaldelijk om uitstel gevraagd voor het indienen van de gronden. Het Hof heeft vastgesteld dat de gemachtigde door zijn gezondheidsproblemen niet in staat was om de gronden tijdig in te dienen en dat het verstrijken van de termijn niet toerekenbaar was aan belanghebbende. Het Hof heeft het verzet gegrond verklaard, waardoor de eerdere uitspraak vervalt en het onderzoek in de zaak wordt voortgezet. Belanghebbende krijgt de gelegenheid om de verzuimen in het hogerberoepschrift te herstellen binnen vier weken na de verzending van de uitspraak. De beslissing over de proceskosten is aangehouden tot de eindbeslissing in het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer 18/01255
uitspraakdatum: 20 oktober 2020
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het verzet van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van dit Hof van 28 mei 2019, nummer 18/01255.

1.De uitspraak waarvan verzet

1.1.
Het verzetschrift is ter griffie van het Hof ontvangen op 9 juli 2019. Het richt zich tegen de met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) gedane uitspraak van de elfde enkelvoudige belastingkamer van dit Hof, verzonden op 28 mei 2019, op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 15 november 2018, genummerd AWB 18/902.
1.2.
Het onderzoek ter zitting heeft op plaatsgevonden op 9 september 2020. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Het procesverloop

2.1.
Het (pro forma) hogerberoepschrift is op 24 december 2018 ontvangen ter griffie van het Hof. Belanghebbendes gemachtigde, haar vader, heeft onder verwijzing naar zijn voortdurend opspelende chronische gezondheidsproblemen en de daarbij voorgeschreven in acht te nemen rust en ontspanning verzocht om uitstel voor het indienen van gronden. Bij brief van 25 januari 2019 heeft het Hof belanghebbende in de gelegenheid gesteld de verzuimen in het beroepschrift te herstellen, waaronder het vermelden van de gronden van beroep, uiterlijk op 22 februari 2019.
2.2.
Op 21 februari 2019 is ter griffie van het Hof ontvangen het verzoek van de gemachtigde van belanghebbende om nader uitstel voor herstel van de aangeduide verzuimen. Ter motivering van dit verzoek wijst de gemachtigde op de eerder vermelde gezondheidsproblemen. Vervolgens heeft het Hof bij aangetekende brief van 21 februari 2019 de termijn voor onder meer het indienen van gronden verlengd tot 5 april 2019. In deze brief is belanghebbende erop gewezen dat langer uitstel niet zal worden verleend, omdat de aangevoerde argumenten en omstandigheden zulks niet rechtvaardigen. Uit onderzoek is gebleken dat deze brief op 22 februari 2019 is afgeleverd door PostNL op het adres van de gemachtigde.
2.3.
Op 5 april 2019 is ter griffie van het Hof een vervolgverzoek van belanghebbende om nader uitstel ontvangen. Naast de eerder vermelde gezondheidsproblemen maakt de gemachtigde melding van niet nader benoemde onvoorziene omstandigheden waardoor hij niet bij machte was de door het Hof aangeduide verzuimen tijdig te herstellen. Bij aangetekende brief van 8 april 2019 heeft het Hof dit verzoek afgewezen. Uit onderzoek is gebleken dat deze brief op 9 april 2019 is afgeleverd door PostNL op het adres van de gemachtigde.
2.4.
Bij de in verzet bestreden uitspraak van de elfde enkelvoudige belastingkamer van dit Hof is het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat het niet van een motivering is voorzien.

3.De gronden van het verzet

3.1
In het verzetschrift omschrijft de gemachtigde onder meer waarom hij niet in staat was de gronden vóór het verstrijken van de laatst gestelde termijn in te dienen. Hij wijst daarbij op zijn chronische gezondheidsproblemen. Tevens maakt hij melding van onvoorziene onderzoeken in het ziekenhuis [A] te [B] .
3.2
Ter zitting heeft de gemachtigde toegelicht dat hij de ziekte van Ménière heeft en dat hij kort voor het verstrijken van de hersteltermijn werd getroffen door een plotseling opkomende aanval van duizeligheid, waardoor hij gedurende anderhalve dag aan bed was gebonden. In de daaropvolgende dagen heeft hij diverse onderzoeken in het ziekenhuis [A] gehad bij de KNO-arts. Gedurende die periode was hij niet in staat zijn werkzaamheden uit te voeren en daarom heeft hij bij brief van 4 april 2020 verzocht om de hersteltermijn te verlengen met circa drie weken.

4.Beoordeling van het verzet

4.1.
Op grond van de door de gemachtigde aangevoerde omstandigheden en daarbij met name gelet op het plotselinge, onvoorspelbare karakter van de door zijn ziekte veroorzaakte aanvallen van duizeligheid acht het Hof het onbenut verstrijken van de hersteltermijn niet toerekenbaar. Het verzet is daarom gegrond.
4.2.
Het voorgaande brengt mee dat de bestreden uitspraak vervalt en dat het onderzoek wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond. Belanghebbende zal opnieuw in de gelegenheid worden gesteld de aan het hogerberoepschrift klevende verzuimen te herstellen binnen vier weken na de verzending van deze uitspraak.

5.Proceskosten

Het Hof houdt de beslissing over de proceskosten aan tot de eindbeslissing in belanghebbendes hoger beroep.

6.Beslissing

Het Hof:
  • verklaart het verzet gegrond,
  • verstaat dat de uitspraak van de elfde enkelvoudige belastingkamer vervalt en dat de zaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. Keuning, voorzitter, mr. J. van de Merwe en mr. R.A.V. Boxem, in tegenwoordigheid van mr. mr. E.D. Postema als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 oktober 2020.
De griffier is verhinderd de uitspraak De voorzitter,
te ondertekenen.
(J.W. Keuning)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 20 oktober 2020.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.