ECLI:NL:GHARL:2020:8581

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 oktober 2020
Publicatiedatum
22 oktober 2020
Zaaknummer
21-002170-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het besturen van een voertuig onder invloed van THC met betrekking tot de betrouwbaarheid van bloedonderzoek

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld tot een geldboete van € 850,- en een ontzegging van de rijbevoegdheid van zes maanden, omdat hij op 8 november 2018 een personenauto had bestuurd onder invloed van THC. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het bloedonderzoek dat in Duitsland was uitgevoerd, centraal stond. De raadsman van de verdachte betwistte de betrouwbaarheid van het bloedonderzoek, omdat niet duidelijk was wie het onderzoek had uitgevoerd. Het hof oordeelde echter dat het bloedonderzoek was verricht door een geaccrediteerd laboratorium en dat de procedure correct was gevolgd. Het hof achtte de uitkomst van het bloedonderzoek betrouwbaar en gebruikte deze voor het bewijs. De verdachte werd opnieuw veroordeeld tot een geldboete van € 850,-, te betalen in vijf termijnen van € 170,-, en een ontzegging van de rijbevoegdheid van zes maanden. Het hof hield rekening met de penibele financiële situatie van de verdachte en besloot de geldboete in termijnen te laten betalen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002170-19
Uitspraak d.d.: 22 oktober 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 5 april 2019 met parketnummer 96-001326-19 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 8 oktober 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte tot een geldboete van € 850,-, te betalen in termijnen en oplegging van een ontzegging van de rijbevoegdheid van zes maanden. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. B.P.M. Canoy, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter in de rechtbank Noord-Nederland heeft de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 850,-, te betalen in vijf termijnen van € 170,- en heeft een ontzegging van de rijbevoegdheid van zes maanden opgelegd.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij, op of omstreeks 8 november 2018 te [plaats] , een voertuig, te weten een personenauto heeft bestuurd, na gebruik van een in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stof als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten cannabis, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94, het gehalte in zijn bloed van de bij die stof vermelde meetbare stof 11 microgram THC per liter bloed bedroeg, zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die stof vermelde grenswaarde.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden veroordeeld. Het Duitse laboratorium heeft getekend voor de uitslag van het onderzoek. Dat blijft zo ongeacht wie het onderzoek heeft ondertekend en verricht. In Nederland gaat dit op dezelfde manier. Het bloedonderzoek is naar behoren verricht.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken, nu niet meer vast te stellen is wat de overtreding precies inhoudt. Daartoe heeft de raadsman – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat het de vraag is of degene die in het laboratorium het onderzoek heeft uitgevoerd, binnen de accreditatie valt. Nu niet duidelijk is wie het onderzoek feitelijk heeft verricht, is de betrouwbaarheid van het onderzoek in het geding.
Oordeel van het hof
Het hof overweegt als volgt. Het bloedonderzoek in onderhavige zaak is verricht door Labor Dessau. Dit laboratorium is geaccrediteerd volgens de eisen van de Wegenverkeerswet en de Wet Middelenonderzoek bij Geweldplegers, zoals getoetst door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI). Het hof stelt vast dat dit laboratorium in aanmerking komt om bloedonderzoek te verrichten, mede gelet op artikel 14 lid 2 van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer (hierna: het Besluit).
Indien het feitelijk onderzoek plaatsvindt in Labor Dessau, dan gebeurt dit onder toezicht van wetenschappelijk directeur toxicologie Dr. M. Böttcher, die werkzaam is op de locatie Dessau. Uit het rapport van het laboratorium blijkt dat dit in onderhavige zaak het geval is geweest. De eindverantwoordelijke van het onderzoek blijft in dit geval de deskundige die de rapportage ondertekent; een toxicoloog die werkzaam is op de locatie Mönchengladbach. In zijn algemeenheid, en ook binnen het NFI, is het wel meer gebruikelijk dat de verantwoordelijk deskundige een ander persoon is dan de feitelijke uitvoerder van het onderzoek. Voorts is het gebruikelijk dat alleen de deskundige het rapport ondertekent waarbij hij inhoudelijk verantwoording neemt voor het volledige onderzoek. Dat het onderzoek door een Duits laboratorium is verricht, maakt het bovenstaande niet anders. Het NFI doet dit overigens op dezelfde wijze.
Nog daargelaten dat het algemene standpunt van de raadsman, inhoudende dat de betrouwbaarheid van een onderzoek in het geding is wanneer niet duidelijk is welke individuele deskundige het onderzoek feitelijk heeft verricht, geen steun vindt in het recht, heeft hij naar het oordeel van het hof evenmin in dit concrete geval voldoende gemotiveerd onderbouwd waarom het relevant zou zijn de naam te weten van de persoon die het onderzoek feitelijk heeft verricht, mede gelet op artikel 14 lid 2 van het Besluit en de ook in Nederland gebruikelijke werkwijze bij onderzoeken zoals het in deze zaak verrichte bloedonderzoek.
Gelet op het voorgaande stelt het hof vast dat in onderhavige zaak is voldaan aan de waarborgen voor zover die zijn gesteld ter bescherming van een verdachte. Het hof acht de uitkomst van het bloedonderzoek betrouwbaar en bezigt deze voor het bewijs.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 8 november 2018 te [plaats] een voertuig, te weten een personenauto, heeft bestuurd, na gebruik van een in artikel 2 van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer aangewezen stof als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten cannabis, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94, het gehalte in zijn bloed van de bij die stof vermelde meetbare stof 11 microgram THC per liter bloed bedroeg, zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die stof vermelde grenswaarde.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:

overtreding van artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het besturen van een personenauto, terwijl hij onder invloed van THC verkeerde. Door aldus te handelen heeft verdachte een groot veiligheidsrisico in het leven geroepen, zowel voor zichzelf als voor de overige verkeersdeelnemers.
Uit het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 10 september 2020 blijkt dat hij eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, acht het hof een geldboete van € 850,- en een ontzegging van de rijbevoegdheid van zes maanden passend en geboden. In de kennelijk penibele financiële situatie van verdachte, zoals door de raadsman ter zitting gesteld, ziet het hof aanleiding om verdachte de gelegenheid te geven de geldboete te voldoen in vijf maandelijkse termijnen van ieder € 170,-. In hetgeen de raadsman heeft aangevoerd ziet het hof geen aanleiding de geldboete te verlagen, met een hogere rijontzegging ter compensatie.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 23, 24, 24a, 24c en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 850,00 (achthonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
17 (zeventien) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de
geldboetemag worden voldaan in
5 (vijf) termijnenvan
1 maand, elke termijn groot
€ 170,00 (honderdzeventig euro).
Ontzegt de verdachte ter zake van het bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Aldus gewezen door
mr. M. Aksu, voorzitter,
mr. L.T. Wemes en mr. J. Dolfing, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.R. Sotthewes-de Jonge, griffier,
en op 22 oktober 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.