ECLI:NL:GHARL:2020:8568

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 oktober 2020
Publicatiedatum
21 oktober 2020
Zaaknummer
21-004844-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor overtreding van de Wegenverkeerswet en het Reglement verkeersregels en verkeerstekens

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte is veroordeeld voor het rijden onder invloed van alcohol, met een alcoholgehalte van 1,02 milligram per milliliter bloed, en voor het negeren van een verkeersbord dat een maximumsnelheid van 120 kilometer per uur aangaf, terwijl hij met een snelheid van ongeveer 193 kilometer per uur reed. De politierechter had eerder een geldboete van € 550,- en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden opgelegd, evenals de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde ontzegging van 3 maanden. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en een andere strafoplegging gedaan, waarbij het hof rekening heeft gehouden met de ernst van de feiten, de recidive van de verdachte en zijn financiële situatie. De verdachte is ook eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten, wat heeft bijgedragen aan de beslissing van het hof om een onvoorwaardelijke geldboete en een taakstraf op te leggen. Het hof heeft de ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor een periode van 6 maanden opgelegd, met inachtneming van de tijd dat het rijbewijs van de verdachte eerder was ingevorderd.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004844-19
Uitspraak d.d.: 21 oktober 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 3 september 2019 met parketnummer 96-187681-19 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 96-026003-19, in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 7 oktober 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde tot respectievelijk een geldboete ter hoogte van € 550,- en een taakstraf voor de duur van 40 uren alsook een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden. Daarnaast heeft de advocaat-generaal de tenuitvoerlegging gevorderd van een bij een eerder onherroepelijk vonnis opgelegde bijkomende straf, te weten een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 maanden. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. R.J.H. Titahena, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft verdachte ter zake van het hem onder 1 en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot respectievelijk een geldboete ter hoogte van € 550,- en een geldboete ter hoogte van € 1.300,- alsmede een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden. Tot slot heeft de politierechter de tenuitvoerlegging gelast van de bij een eerder onherroepelijk vonnis van de rechtbank Midden-Nederland opgelegde bijkomende straf, te weten een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 maanden.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 22 juli 2019 te [plaats] , als bestuurder van een motorrijtuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 1,02 milligram, in elk geval hoger dan 0,5 milligram, alcohol per milliliter bloed bleek te zijn;
2.
hij op of omstreeks 22 juli 2019 te [plaats] als bestuurder van een motorvoertuig (personenauto) op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de A6, geen gevolg heeft gegeven aan een verkeersteken dat een gebod of verbod inhoudt, immers in strijd met een bord A1 van bijlage I van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 - op welk bord een maximumsnelheid van 120 kilometer per uur was aangegeven - heeft gereden met een snelheid van ongeveer 193 kilometer per uur, in elk geval de aldaar toegestane maximumsnelheid met meer dan 40 kilometer per uur heeft overschreden.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen - slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 22 juli 2019 te [plaats] , als bestuurder van een motorrijtuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 1,02 milligram alcohol per milliliter bloed bleek te zijn.
2.
hij op 22 juli 2019 te [plaats] als bestuurder van een motorvoertuig (personenauto) op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de A6, geen gevolg heeft gegeven aan een verkeersteken dat een gebod of verbod inhoudt, immers in strijd met een bord A1 van bijlage I van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 - op welk bord een maximumsnelheid van 120 kilometer per uur was aangegeven - heeft gereden met een snelheid van ongeveer 193 kilometer per uur, in elk geval de aldaar toegestane maximumsnelheid met meer dan 40 kilometer per uur heeft overschreden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel b van de Wegenverkeerswet 1994 (1,02 milligram).
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van het bepaalde bij artikel 62, bord A 1 van bijlage I, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte en zijn draagkracht, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich op 22 juli 2019 schuldig gemaakt aan het rijden in een auto, onder invloed van alcohol, waarbij het alcoholgehalte in zijn bloed bij een onderzoek 1,02 mg per milliliter bloed bleek te zijn, hetgeen een aanzienlijke overschrijding van de maximaal toegestane hoeveelheid alcohol is. Op diezelfde dag heeft hij zich schuldig gemaakt aan het geen gevolg geven aan een verkeersbord buiten de bebouwde kom waarop de maximum snelheid van 120 kilometer per uur stond aangegeven. Hij reed immers die nacht significant harder dan de op die autosnelweg toegestane maximum snelheid, namelijk met een
- gecorrigeerde - snelheid van 193 kilometer per uur. Door zo te handelen heeft verdachte de regels die gelden in het verkeer en die de verkeersveiligheid dienen, niet nageleefd en heeft hij niet alleen zichzelf, maar ook anderen in gevaar gebracht.
Het hof houdt bij de strafoplegging ten nadele van de verdachte rekening met een hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 8 september 2020. Hieruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld is voor soortgelijke feiten.
Het hof houdt voorts rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals die blijken uit het dossier en zoals die tijdens het onderzoek ter terechtzitting van het hof zijn besproken. Van belang is dat verdachte op dit moment werkloos is en een bijstandsuitkering ontvangt.
Alles afwegend is het hof van oordeel dat – gelet op de aard en de ernst van de gepleegde feiten en de recidive van verdachte – niet kan worden volstaan met een voorwaardelijke geldboete dan wel een voorwaardelijke taakstraf zoals door de verdediging is bepleit. Oplegging van zowel een onvoorwaardelijke geldboete van nader te noemen hoogte ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde als een onvoorwaardelijke taakstraf van nader te noemen duur ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde acht het hof passend en geboden. Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de draagkracht van verdachte en heeft om die reden niet tweemaal een geldboete opgelegd, maar gekozen voor een andere strafmodaliteit voor het bewezenverklaarde onder 2. Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde acht het hof het ook passend en geboden dat aan verdachte de bijkomende straf in de vorm van de ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor een nader te noemen duur wordt opgelegd. Dat feit betreft immers een ernstige verkeersovertreding die verdachte heeft begaan onder invloed van alcohol.
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting van dit hof aangevoerd dat verdachte vóór 22 juli 2019 reeds zijn rijbewijs niet meer tot zijn beschikking had ten gevolge van een hieraan voorafgaande inbeslagname van een auto waarin zijn rijbewijs lag. Ten gevolge daarvan kon hij op 22 juli 2019 niet voldoen aan de vordering tot overgifte van zijn rijbewijs en leidde dit niet tot de start van de periode waarin het rijbewijs was ingevorderd en ingehouden. De raadsman verzoekt de tijd vanaf 22 juli 2019 waarin het rijbewijs ingevorderd en ingehouden zou zijn geweest op de duur van een door het hof op te leggen ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen in mindering te brengen. Hierbij doet de raadsman een beroep op het arrest van de Hoge Raad van 30 oktober 2012. [1]
Het hof overweegt als volgt. In de door de raadsman aangehaalde zaak ging het om het geval waarin de betrokken persoon zijn rijbewijs reeds op grond van een in een andere zaak gedane vordering tot overgifte had afgegeven. Voordat de betrokkene zijn rijbewijs had teruggekregen, werd in de zaak die tot het arrest van de Hoge Raad leidde gevorderd dat verdachte zijn rijbewijs zou overgeven. Hieraan kon die betrokkene niet voldoen, omdat het rijbewijs reeds ingehouden was maar, na een beslissing tot teruggave, hem feitelijk nog niet ter beschikking was gesteld. In het arrest van de Hoge Raad ligt besloten dat vanaf het moment van beslissing tot teruggave van het rijbewijs in de eerste zaak, de nog voortdurende inhouding per die datum diende te gelden voor de (tweede) zaak die tot het arrest leidde en vanaf dat moment moest leiden tot aftrek op de duur van de opgelegde ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen.
In de onderhavige zaak is echter sprake van een door de verdediging gestelde feitelijke gang van zaken die volgens de verdediging ertoe heeft geleid dat verdachte zijn rijbewijs niet kon overgeven, waardoor de periode van inhouding niet gestart is. Er is derhalve sprake van een andere feitelijke situatie dan als beschreven in voornoemd arrest van de Hoge Raad. Bij gebrek aan relevante informatie over de inhouding of overgifte van het rijbewijs in deze door de verdediging gestelde inbeslagname van de auto van verdachte kan het hof niet beoordelen of er sprake is van een situatie waarvoor de aftrekbepaling van artikel 179 lid 6 Wegenverkeerswet 1994 bedoeld is. Zulks zal eventueel bij de tenuitvoerlegging van onderhavig arrest beoordeeld moeten worden.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging te gelasten van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te Midden-Nederland van 26 februari 2019 opgelegde voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 maanden, parketnummer 96-026003-19. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast. De voorwaardelijke veroordeling ziet bovendien op een soortgelijk feit, waarvoor verdachte minder dan vijf maanden voorafgaand aan de onderhavige feiten onherroepelijk is veroordeeld. Verdachte was aldus een gewaarschuwd man, welke herinnering hem vers in het geheugen moet hebben gestaan. Verdachte heeft desondanks binnen vijf maanden na deze veroordeling een soortgelijk feit begaan.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 62 en 92 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, de artikelen 14g, 14h, 14i, 14j, 22c, 22d, 23, 24, 24a, 24c, 62 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8, 176, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 96-187681-19 onder 1 bewezenverklaarde:
veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 550,00 (vijfhonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
11 (elf) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de
geldboetemag worden voldaan in
11 (elf) termijnenvan
1 maand, elke termijn groot
€ 50,00 (vijftig euro).
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Ontzegt de verdachte ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 26 februari 2019, parketnummer 96-026003-19, te weten van:
ontzegging van de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Aldus gewezen door
mr. L.T. Wemes, voorzitter,
mr. E.M.J. Brink en mr. F. van der Maden, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. D. Janssen, griffier,
en op 21 oktober 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.HR 30 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX3863.