ECLI:NL:GHARL:2020:8567

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 oktober 2020
Publicatiedatum
21 oktober 2020
Zaaknummer
21-001549-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 tot een geldboete

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 2000, was veroordeeld voor het rijden zonder rijbewijs op 9 juli 2017. De kantonrechter had hem een geldboete van € 150,- opgelegd voor de overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter vernietigd, omdat het vonnis niet voldeed aan de vereisten voor hoger beroep. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte inderdaad zonder rijbewijs had gereden. De verdachte had in zijn verweer aangevoerd dat hij destijds 17 jaar oud was en niet wist waar de rechtszaak over ging, maar het hof verwierp dit verweer op basis van de beschikbare bewijsmiddelen. Het hof oordeelde dat de verdachte schuldig was aan de tenlastegelegde feiten en legde opnieuw een geldboete van € 150,- op, alsook drie dagen jeugddetentie. De beslissing van het hof is genomen in het belang van de verkeersveiligheid en de naleving van de verkeersregels.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001549-20
Uitspraak d.d.: 21 oktober 2020
VERSTEK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen van 17 januari 2020 met parketnummer 96-129715-17 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2000,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 7 oktober 2020.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte voor het tenlastegelegde tot een geldboete ter hoogte van
€ 150,- . Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.

Het vonnis waarvan beroep

De kantonrechter heeft verdachte veroordeeld voor het overtreden van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 en heeft verdachte daarvoor een geldboete ter hoogte van € 150,- opgelegd.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen, omdat het vonnis op de voet van artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering is aangetekend en daarom niet de in hoger beroep voorgeschreven vermeldingen bevat. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 9 juli 2017 te [plaats] als bestuurder van een motorrijtuig (tweewielige bromfiets) heeft gereden op de weg, Zuideindigerpad, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Het hof is van oordeel dat het door verdachte in zijn brief van 11 maart 2020 gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. Het hof overweegt in aanvulling daarop in het bijzonder het volgende.
Verdachte geeft in de bovengenoemde brief aan dat hij destijds 17 jaar oud was en geen idee heeft waar de rechtszaak over gaat, gelet op het tijdsverloop van twee en een half jaar. Voor zover verdachte daarmee mogelijk bedoelt dat sprake is van een persoonsverwisseling bij de verkeerscontrole, oordeelt het hof dat daarvan geen sprake kan zijn gelet op de inhoud van het proces-verbaal van overtreding van 18 juli 2017. Hierin is geverbaliseerd dat bij het staande houden van verdachte op 9 juli 2017 de personalia betreffende verdachte door hem zijn verstrekt overeenkomstig een identiteitskaart met nummer: [nummer] . Dit nummer komt overeen met het nummer op de identiteitskaart van verdachte zoals weergegeven op een verdachte betreffend uittreksel uit de strafrechtketendatabank van 6 oktober 2020 dat zich in het strafdossier bevindt. Het hof verwerpt het verweer.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 9 juli 2017 te [plaats] als bestuurder van een motorrijtuig (bromfiets) heeft gereden op de weg, Zuideindigerpad, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich op 9 juli 2017 schuldig gemaakt aan het rijden zonder rijbewijs. Door zo te handelen heeft verdachte de regels die gelden in het verkeer en die de verkeersveiligheid dienen, niet nageleefd.
Het hof houdt bij de strafoplegging rekening met een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 8 september 2020.
De verdachte is ter zitting van de rechtbank noch ter zitting van het hof verschenen. Het hof is daarom weinig bekend over de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Alles afwegend is het hof van oordeel dat – gelet op de aard en de ernst van het gepleegde feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan – de oplegging van een onvoorwaardelijke geldboete van € 150,- passend en geboden is.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 63, 77a, 77g, 77h en 77l van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 107 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Ten aanzien van het bewezenverklaarde,
veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 150,00 (honderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
3 (drie) dagen jeugddetentie.
Aldus gewezen door
mr. L.T. Wemes, voorzitter,
mr. E.M.J. Brink en mr. F. van der Maden, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. D. Janssen, griffier,
en op 21 oktober 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.