ECLI:NL:GHARL:2020:8476

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 oktober 2020
Publicatiedatum
20 oktober 2020
Zaaknummer
19/01247
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake proceskostenvergoeding in belastingzaak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende, [X] [Z], tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 5 augustus 2019, waarin de rechtbank de boetebeschikking van de inspecteur van de Belastingdienst vernietigde. De zaak betreft een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting over het tijdvak van 17 maart 2018 tot en met 16 juni 2018, waarbij een naheffingsaanslag van € 93 en een boete van € 52 aan belanghebbende was opgelegd. De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende gegrond verklaard, maar de proceskostenvergoeding van € 23,63 voor porto-, telefoon- en kantoorkosten en € 52 voor tijd en moeite is afgewezen.

In hoger beroep is de vraag aan de orde of belanghebbende terecht geen proceskostenvergoeding is toegekend. Belanghebbende stelt dat de inspecteur de door hem gemaakte kosten van € 120,37 dient te vergoeden, terwijl de inspecteur verweer voert en bevestiging van de uitspraak van de rechtbank vraagt. Het hof heeft vastgesteld dat belanghebbende niet in staat is het griffierecht van € 128 te voldoen, en heeft besloten om af te zien van het heffen van griffierecht.

Het hof oordeelt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de door belanghebbende gemaakte kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen. Het hof heeft de kosten die belanghebbende in eerste aanleg heeft moeten maken vastgesteld op € 2,73, en de kosten in hoger beroep op € 8,19. De uitspraak van de rechtbank is vernietigd voor zover deze de beslissing omtrent de proceskosten betreft, en de inspecteur is veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende in zowel eerste aanleg als hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
nummer 19/01247
uitspraakdatum: 20 oktober 2020
Uitspraak van de zeventiende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 5 augustus 2019, nummer AWB 18/5218, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteur van de Belastingdienst/Centrale Administratieve Processen/Team Vaktechniek Auto(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is over het tijdvak 17 maart 2018 tot en met 16 juni 2018 een naheffingsaanslag (aanslagnummer [0000.00.000] .Y.8) in de motorrijtuigenbelasting opgelegd van € 93 en bij beschikking een boete van € 52.
1.2.
Bij uitspraak op bezwaar is de naheffingsaanslag en de boetebeschikking gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft bij uitspraak van 5 augustus 2019 het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd voor zover deze de boetebeschikking betreft en de boetbeschikking vernietigd.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen die uitspraak hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De in hoger beroep door belanghebbende nader ingediende stukken zijn doorgestuurd aan de Inspecteur en maken deel uit van het dossier.
1.6.
Het Hof heeft bij brief van 25 augustus 2020 aan partijen meegedeeld dat het Hof, na bestudering van de zaak, een zitting niet nodig acht en partijen gevraagd of zij akkoord gaan met afdoening zonder mondeling behandeling. In verband hiermee heeft het Hof partijen als bijlage een formulier meegestuurd en in voormelde brief vermeld dat als het formulier niet binnen tien dagen wordt geretourneerd, het Hof ervan uitgaat dat partijen geen zitting wensen. De Inspecteur heeft bij brief van 27 augustus 2020 daarvoor toestemming gegeven. Belanghebbende heeft het formulier niet geretourneerd, maar, naar het Hof begrijpt voor het geval de zaak zou worden afgedaan zonder mondelinge behandeling, bij brief van 9 september 2020 nader inhoudelijk gereageerd. Bij brief van 10 september 2020 heeft het Hof dit stuk ter kennisneming gestuurd aan de Inspecteur en geschreven dat als het stuk voor de Inspecteur aanleiding is alsnog een mondelinge behandeling van de zaak te willen, het Hof dat graag uiterlijk binnen een week verneemt.
1.7.
Omdat een nadere reactie van de Inspecteur is uitgebleven en belanghebbende het onder 1.6 genoemde formulier niet heeft geretourneerd, heeft het Hof, gelet op voormelde passage in de brief van 25 augustus 2020 dat indien een reactie uitblijft het Hof aanneemt dat de betreffende partij geen zitting wenst, bij brief van 18 september 2020 aan partijen meegedeeld dat de zaak zonder mondelinge behandeling zal worden afgedaan.
1.8.
Vervolgens heeft het Hof het onderzoek gesloten.

2.Vaststaande feiten

In beroep was uitsluitend de gelijktijdig met de naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting over het tijdvak 17 maart 2018 tot en met 16 juni 2018 (aanslagnummer [0000.00.000] .Y.8) opgelegde boete van € 52 in geschil. In die procedure heeft de Inspecteur zich op het standpunt gesteld dat de boete dient te vervallen. De Rechtbank heeft dienovereenkomstig geoordeeld en de boetebeschikking vernietigd. De Rechtbank heeft het verzoek van belanghebbende tot vergoeding van proceskosten ten bedrage van € 23,63 voor porto-, telefoon- en kantoorkosten en € 52 voor de tijd en moeite die het heeft gekost om tegen de boetebeschikking op te komen, afgewezen.

3.Geschil

3.1.
In hoger beroep is in geschil of aan belanghebbende terecht geen proceskostenvergoeding is toegekend. Deze vraag wordt door belanghebbende ontkennend en door de Inspecteur bevestigend beantwoord.
3.2.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de Inspecteur de door hem gemaakte kosten voor de procedure in beroep en hoger beroep, door belanghebbende berekend op € 120,37 dient te vergoeden.
3.3.
De Inspecteur heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

Vooreerst en vooraf
4.1.
Belanghebbende heeft in hoger beroep gesteld dat hij niet in staat is het verschuldigde griffierecht van € 128 te voldoen. Blijkens de door belanghebbende verstrekte gegevens, bestond het inkomen van belanghebbende uit een Duitse bijstandsuitkering van € 813 netto per maand. Nu dit inkomen niet hoger is dan 90% van de in Nederland geldende bijstandsnorm voor een alleenstaande en belanghebbende heeft verklaard dat aan deze uitkering de voorwaarde is verbonden dat hij niet beschikt over vermogen en dat dit wordt gecontroleerd, heeft de griffier verklaard dat voorlopig ervan zal worden uitgegaan dat belanghebbende voldoet aan de gestelde criteria voor betalingsonmacht. Het Hof zal op basis van de door belanghebbende overgelegde gegevens definitief afzien van het heffen van een griffierecht voor het onderhavige hoger beroep.
Inhoudelijk
4.2.
Belanghebbende voert aan dat de door hem gemaakte kosten van totaal € 120,37, waarvan een bedrag van € 104,38 ziet op de procedure in eerste aanleg, door de Inspecteur dienen te worden vergoed.
4.3.
Uit de door belanghebbende gemaakte opsomming blijkt dat de kosten in eerste aanleg voor een bedrag van € 47,38 betrekking hebben op porto-, telefoon- en kantoorkosten. De Rechtbank heeft weliswaar terecht overwogen dat in het (fiscale) bestuursrecht uitsluitend het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) bepaalt welke kosten voor vergoeding in aanmerking kunnen komen en tot welke bedragen en dat in artikel 1 van het Bpb alle kosten genoemd staan die voor vergoeding in aanmerking komen, maar de Rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat geen van de opgesomde kosten daarin genoemd staan. Kosten van internationale telefoongesprekken komen immers op grond van artikel 1, onderdeel e, van het Bpb voor vergoeding in aanmerking. In de door belanghebbende in zijn brief van 23 februari 2019 opgesomde kosten is een bedrag van € 2,73 genoemd voor de internationale telefoongesprekken die belanghebbende, die woonachtig is in Duitsland, met de Rechtbank in week 41 of 42 van 2018 heeft gevoerd. Die telefoongesprekken zien op het formulier betalingsonmacht griffierrecht. Nu belanghebbende de gestelde telefoonkosten in eerste aanleg reeds voldoende had gespecificeerd en onderbouwd, kosten die de Inspecteur overigens niet heeft betwist, en gesteld kan worden dat deze kosten redelijkerwijs zijn gemaakt, had de Rechtbank, naar het oordeel van het Hof, de Inspecteur dienen te veroordelen in deze kosten. De overige kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
4.4.
Ten aanzien van de in de kostenopsomming genoemde door belanghebbende betaalde boete en aanmaningskosten van respectievelijk € 52 en € 7 overweegt het Hof als volgt. Uit de overgelegde stukken blijkt dat deze boete en aanmaningskosten zien op de met dagtekening 31 mei 2019 aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting over het tijdvak 17 maart 2019 tot en met 16 juni 2019 (aanslagnummer [0000.00.000] .Y.9). Naar het Hof begrijpt, had belanghebbende de terugbetaling van de door de Rechtbank vernietigde boete (van € 52), waarvan de Inspecteur bij brief van 18 december 2018 reeds had verklaard dat deze zou worden verminderd naar nihil, verrekend willen zien met de rekening motorrijtuigenbelasting voor het tijdvak 17 maart 2019 tot en met 16 juni 2019. Wat daar verder van zij, de betaling of verrekening van de door belanghebbende genoemde boete en aanmaningskosten, die zien op een ander tijdvak en ook voor het overige geen verband houden met de onderhavige procedure, komen in de onderhavige procedure niet voor vergoeding in aanmerking.
4.5.
Gelet op het voorgaande stelt het Hof de kosten die belanghebbende in eerste aanleg heeft moeten maken overeenkomstig het Bpb vast op € 2,73.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5.Proceskosten

Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep heeft moeten maken overeenkomstig het Bpb vast op € 8,19. Deze kosten betreffen het – in het nadere stuk van belanghebbende van 3 september 2020 genoemde – internationale telefoongesprek dat belanghebbende op 24 augustus 2020 met de griffier van het Hof heeft gevoerd over de oproep voor een digitale zitting. De overige gestelde kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

6.Beslissing

Het Hof:
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank uitsluitend voor zover deze de beslissing omtrent de proceskosten betreft,
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende in eerste aanleg tot een bedrag van € 2,73,
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende in hoger beroep tot een bedrag van € 8,19.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.B.A. Brummer, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. de Jong als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 oktober 2020.
De griffier is verhinderd de De voorzitter,
uitspraak te ondertekenen
(G.B.A. Brummer)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 20 oktober 2020.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.