ECLI:NL:GHARL:2020:8468

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 oktober 2020
Publicatiedatum
20 oktober 2020
Zaaknummer
21-002490-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in ontnemingsvordering wegens gebrek aan veroordeling in hoofdzaak

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Gelderland. De zaak betreft een ontnemingsvordering van het Openbaar Ministerie, die was ingesteld tegen een verdachte die in eerste aanleg was veroordeeld tot een betalingsverplichting van € 20.000,- ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd, omdat het tot de conclusie kwam dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is in de ontnemingsvordering. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat in de hoofdzaak, waar de ontnemingsvordering aan is gelieerd, het Openbaar Ministerie ook niet-ontvankelijk was verklaard. Het hof heeft vastgesteld dat het ontbreken van een veroordeling in de hoofdzaak een belemmering vormt voor de ontvankelijkheid van de ontnemingsvordering, zoals vastgelegd in de relevante artikelen van het Wetboek van Strafvordering. Het hof heeft derhalve de ontnemingsvordering van het Openbaar Ministerie afgewezen en de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het hof de beslissing van de rechtbank heeft vernietigd en het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002490-19
Uitspraak d.d.: 7 oktober 2020
TEGENSPRAAK
ONTNEMINGSZAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Gelderland van 29 april 2019 met parketnummer 05-881229-15 op de vordering ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de ontnemingszaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1977,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De betrokkene heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 24 september 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door betrokkene en haar raadsman, mr. B.P.J. van Riel, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

In eerste aanleg is betrokkene door de rechtbank -kort gezegd- veroordeeld tot een betalingsverplichting aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van € 20.000,-.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een ander oordeel komt met betrekking tot de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. Het hof zal daarom opnieuw recht doen.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

In de strafzaak van betrokkene is bij arrest van dit gerechtshof van 7 oktober 2020 het openbaar ministerie ter zake van het tenlastegelegde niet-ontvankelijk verklaard in zijn strafvervolging. De onderhavige ontnemingsvordering is aan deze strafzaak gelieerd.
Uit het wettelijk systeem, meer in het bijzonder uit artikel 511e, eerste lid, juncto artikel 348, van het Wetboek van Strafvordering, moet worden afgeleid dat het ontbreken van een veroordeling wegens een strafbaar feit aan de ontvankelijkheid van een ontnemingsvordering in de weg staat. In de hoofdzaak, waarop de ontnemingsvordering betrekking heeft, is het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in zijn strafvervolging. Bij gebreke van een veroordeling in de hoofdzaak kan het openbaar ministerie ook in de ontnemingszaak niet worden ontvangen. Gelet hierop zal het hof het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Aldus gewezen door
mr. R.H. Koning, voorzitter,
mr. W.M. Weerkamp en mr. P.R. Wery, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.C. Jochems, griffier,
en op 7 oktober 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 7 oktober 2020.
Tegenwoordig:
mr. M. Keppels, voorzitter,
mr. J. van Onna, advocaat-generaal,
mr. D. van der Geld, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De betrokkene is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.