ECLI:NL:GHARL:2020:8464

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 oktober 2020
Publicatiedatum
20 oktober 2020
Zaaknummer
21-000560-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag met geslaagd beroep op noodweer na steekincident in café

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was eerder ontslagen van alle rechtsvervolging wegens een geslaagd beroep op noodweer na een steekincident waarbij hij het slachtoffer in de schouder stak. De feiten vonden plaats op 18 augustus 2018 voor een café, waar een confrontatie ontstond tussen de verdachte, zijn neef en het slachtoffer. De verdachte en zijn neef hadden eerder een aanvaring met het slachtoffer, wat leidde tot een escalatie van geweld. Tijdens de confrontatie werd het slachtoffer door de verdachte met een mes gestoken, wat resulteerde in een steekwond. De advocaat-generaal vorderde een gevangenisstraf van 18 maanden, maar het hof oordeelde dat de verdachte zich verdedigde tegen een wederrechtelijke aanranding door het slachtoffer. Het hof oordeelde dat de verdachte niet strafbaar was, omdat zijn handelen onder de noodweerbepaling viel. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde geldboete werd afgewezen. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en sprak de verdachte vrij van alle rechtsvervolging.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000560-19
Uitspraak d.d.: 20 oktober 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 28 januari 2019 met parketnummer
18-830163-18 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 18-215551-16, in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 6 oktober 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde en veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Daarnaast heeft de advocaat-generaal de tenuitvoerlegging gevorderd van de onder parketnummer 18-215551-16 voorwaardelijk opgelegde geldboete, ter hoogte van € 250,00. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. J.S. Özsaran, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Bij bovengenoemd vonnis is verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde ontslagen van alle rechtsvervolging wegens een geslaagd beroep op noodweer. De vordering tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke opgelegde geldboete ter hoogte van € 250,00 onder parketnummer 18-215551-16 is afgewezen.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
primairhij op of omstreeks 18 augustus 2018 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] in het bovenlichaam heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiairhij op of omstreeks 18 augustus 2018 te [plaats] , [slachtoffer] heeft mishandeld, immers heeft hij, verdachte, die [slachtoffer] in het bovenlichaam gestoken en/of gesneden.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte vrijgesproken dient te worden van het primair ten laste gelegde aangezien niet bewezen kan worden dat sprake is van een poging tot doodslag. Verdachte heeft zich niet willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat door het steken de dood zou intreden, ook niet in de voorwaardelijke opzet variant.
De advocaat-generaal heeft aangevoerd dat wel sprake is van een poging tot doodslag.
De rechtbank heeft het volgende overwogen:
“Uit (…)de bewijsmiddelen volgt dat verdachte naar aangever [slachtoffer] is gerend en hem in een snelle beweging bovenhands met een mes in het bovenlichaam, te weten aan de voorzijde van de linkerschouder, heeft gestoken. Aangever heeft hierdoor een wond opgelopen en bloed verloren.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – in dit geval de dood – is aanwezig indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Naar het oordeel van de rechtbank roept het steken in het bovenlichaam, verricht op de wijze zoals verdachte dat heeft gedaan, te weten rennend en bovenhands instekend op een bewegend persoon, een aanmerkelijke kans in het leven dat aangever daardoor komt te overlijden. Alhoewel verdachte aangever niet in een slagader of vitale organen heeft geraakt, bevinden zich in de omgeving van het gebied waar verdachte is gestoken wel belangrijke (slag)aderen en vitale organen. Een steekverwonding op een dergelijke plaats kan snel tot de dood leiden. Dit is een algemene ervaringsregel, zodat een ieder – en dus ook verdachte – wetenschap heeft van het bestaan van deze aanmerkelijke kans. (…) Van contra-indicaties, waaruit zou blijken dat verdachte die aanmerkelijke kans niet heeft aanvaard, is niet gebleken.
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem primair ten laste gelegde heeft begaan.”
Het hof kan zich verenigen met de overweging van de rechtbank en maakt deze tot de zijne.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primairhij op 18 augustus 2018 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] in het bovenlichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Beroep op noodweer
De raadsvrouw heeft primair betoogd dat verdachte een beroep toekomt op noodweer en dat hij dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Volgens de verdediging was de wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer] nog gaande.
Volgens de advocaat-generaal komt verdachte geen geslaagd beroep op noodweer toe aangezien de wederrechtelijk aanranding al was geëindigd op het moment dat verdachte ingreep.
Het hof stelt voorop dat de wet voor een geslaagd beroep op noodweer vereist dat de verdedigingshandeling is geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding of een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding.
Het hof gaat bij de feitelijke toedracht grotendeels uit van hetgeen ook door de rechtbank is beschreven:
“Op de (…) opnames van de camera aan de buitenzijde van café [café] en de camera’s binnen in het café (de ene gericht op de ingang en de andere op de achterzijde) is te zien dat verdachte zich op 18 augustus 2018 samen met zijn neef [betrokkene] op straat bevond, nabij de voordeur van café [café] , toen hij en zijn neef de hen bekende [slachtoffer] troffen en aanspraken. Verdachte en [betrokkene] hadden, zo hebben zowel [betrokkene] en [slachtoffer] verklaard, eerder een aanvaring met hem gehad. Verdachte kwam dichtbij [slachtoffer] staan, waarbij duw- en trekwerk ontstond. (…) Vervolgens is [slachtoffer] achteruitlopend en gevolgd door verdachte en [betrokkene] het café binnengegaan, terwijl verdachte en [slachtoffer] elkaar vasthielden. Verdachte werd door een in het café aanwezige vrouw richting de uitgang geduwd, terwijl [betrokkene] richting [slachtoffer] bleef lopen, waarbij hij zijn rechterhand in zijn zak hield. [betrokkene] heeft hierover verklaard dat hij dit deed om [slachtoffer] bang te maken dat hij "iets" zou hebben. [slachtoffer] ging hier ook vanuit en heeft vervolgens twee keer met een barkruk op het hoofd van [betrokkene] geslagen. Een andere cafébezoeker heeft zich er in gemengd en heeft de barkruk afgepakt, waarna [slachtoffer] nogmaals, met een andere barkruk, meerdere keren heeft uitgehaald richting [betrokkene] , die nog steeds zijn hand in zijn zak had. Verdachte, die zag dat [slachtoffer] zijn neef [betrokkene] sloeg, is hierna opnieuw het café binnengekomen en heeft al rennend bovenhands met een mes op de schouder van [slachtoffer] ingestoken, waarna het geweld is gestopt. Dit alles heeft zich afgespeeld binnen een tijdsbestek van ongeveer 1 minuut.”
Ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding
Op basis van de inhoud van het dossier stelt het hof vast dat [slachtoffer] buiten voor
[café] intimiderend werd benaderd door verdachte en zijn neef [betrokkene] . Verdachte heeft daarmee als eerste een situatie in het leven geroepen waartegen [slachtoffer] zich mocht verdedigen. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de verdediging door [slachtoffer] zich ook mocht uitstrekken tot [betrokkene] , nu deze immers nadrukkelijk bij de eerste confrontatie buiten aanwezig was, mee naar binnen is gelopen en daar, met zijn hand in zijn zak, naar eigen zeggen om de indruk te wekken dat hij een wapen had, op verdachte is afgestapt.
Met de rechtbank is het hof verder van oordeel dat:
"(…) [slachtoffer] de grenzen van een noodzakelijke verdediging tegen [betrokkene] heeft overschreden, door hem levensbedreigend meermalen met kracht met een zware barkruk op/tegen het hoofd en de arm te slaan. Door geweld te plegen tegen [betrokkene] op een manier die niet gerechtvaardigd werd door de ernst van diens handelen, handelde [slachtoffer] wederrechtelijk en heeft hij op zijn beurt een situatie in het leven geroepen waarin verdachte zich genoodzaakt kon en mocht voelen om [betrokkene] te verdedigen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat, anders dan door de officier van justitie is betoogd, de aanval door [slachtoffer] op [betrokkene] nog niet ten einde was gekomen op het moment dat verdachte zijn stekende beweging inzette; weliswaar was [slachtoffer] blijkens de beelden vastgepakt door twee andere bezoekers, maar even daarvoor had hij zich ook weten los te rukken en duidelijk is te zien dat hij, hoewel vastgehouden, grijpt naar een andere barkruk. Bij dit alles moet niet uit het oog verloren worden dat het hele incident zich afspeelde in het tijdsbestek van minder dan een minuut.
Geboden door de noodzakelijke verdediging
De officier van justitie heeft betoogd dat verdachte de mogelijkheid had om op een andere, minder ingrijpende manier [betrokkene] te onttrekken aan de aanval door [slachtoffer] , namelijk door hem te helpen om via de voordeur het café te verlaten. Naar het oordeel van de rechtbank vormde dit echter gelet op de feitelijke situatie ter plaatse – alle betrokkenen stonden zeer dicht op elkaar en de slagen van [slachtoffer] volgden elkaar snel op, zodat er nauwelijks gelegenheid was om [betrokkene] te ontzetten – geen redelijk alternatief.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de gedraging van verdachte, te weten het steken met een mes in reactie op het potentieel dodelijke geweld dat [slachtoffer] uitoefende op [betrokkene] , – als verdedigingsmiddel – niet in onredelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding."
Het hof verenigt zich met bovenstaande overweging van de rechtbank en maakt deze tot de zijne.
Voorts overweegt het hof dat er geen sprake is van culpa in causa. Onder bijzondere omstandigheden kunnen gedragingen van een verdachte die aan de wederechtelijke aanranding door het latere slachtoffer zijn voorafgegaan in de weg staan aan het slagen van een beroep op noodweer. Naar het oordeel van het hof staat de omstandigheid dat verdachte zich tevoren intimiderend heeft opgesteld richting [slachtoffer] niet in de weg aan het slagen van een beroep op noodweer aangezien het daaropvolgende gedrag van [slachtoffer] richting verdachtes neef [betrokkene] dermate disproportioneel was dat verdachte verdedigend mocht optreden tegen deze aanval op [betrokkene] .
Evenmin volgt het hof het standpunt van het openbaar ministerie dat de gedragingen van verdachte in aanzienlijke mate een aanvallend karakter hadden en niet zouden getuigen van een wil tot verdedigen, mede bezien in het licht van naderhand verstuurde sms-berichten. Dat verdachte naderhand sms-berichten heeft verstuurd waarin hij onder meer aangeeft “ik heb iemand in zijn chest gejoekt; hij sloeg days met een kruk en toen kwam ik hem aanpakken”, doet er naar het oordeel van het hof niet aan af dat zijn gedraging richting [slachtoffer] – ook naar de uiterlijke verschijningsvorm – was ingegeven door de wil zijn neef [betrokkene] te verdedigen. Het beroep op noodweer slaagt.
Net als de rechtbank acht het hof het feit gelet op hetgeen hiervoor is overwogen derhalve niet strafbaar, nu van een rechtvaardigingsgrond is gebleken.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te Groningen van 9 februari 2017 opgelegde voorwaardelijke geldboete van € 250,00, parketnummer 18-215551-16. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Nu verdachte wordt ontslagen van alle rechtsvervolging zal het hof de vordering tot tenuitvoerlegging afwijzen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde
nietstrafbaar en ontslaat verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Noord-Nederland van 18 december 2018, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Groningen van 9 februari 2017, parketnummer 18-215551-16, voorwaardelijk opgelegde straf.
Aldus gewezen door
mr. G.A. Versteeg, voorzitter,
mr. L.J. Bosch en mr. M. Aksu, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A. Dörholt, griffier,
en op 20 oktober 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.