In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland, gedateerd 21 januari 2020. De verdachte, geboren in Eritrea in 2001, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, waarin hij op bepaalde punten was vrijgesproken. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet-ontvankelijk is in het hoger beroep voor zover dit gericht is tegen de vrijspraak, aangezien volgens de wet geen hoger beroep kan worden ingesteld tegen een vrijspraak. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank voor het overige bevestigd, met aanvulling van gronden. De advocaat-generaal had gevorderd dat de maatregel tot plaatsing van de verdachte in een inrichting voor jeugdigen dadelijk uitvoerbaar zou worden verklaard. Het hof heeft echter geoordeeld dat deze maatregel niet dadelijk uitvoerbaar kan worden verklaard, omdat het gaat om een onvoorwaardelijke maatregel. Het hof heeft ook overwogen dat de verdachte zich inspant om aan de voorwaarden te voldoen, maar dat hij gedwongen ondersteuning nodig heeft om zich verder te ontwikkelen. Het hof heeft het rapport van de raad voor de kinderbescherming van 1 oktober 2020 in overweging genomen, waarin de onvoorwaardelijke maatregel tot plaatsing wordt geadviseerd. De beslissing van het hof is dat de verdachte niet-ontvankelijk wordt verklaard in het hoger beroep voor zover gericht tegen de vrijspraak, en dat het vonnis van de rechtbank wordt bevestigd voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.