ECLI:NL:GHARL:2020:8462

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 oktober 2020
Publicatiedatum
20 oktober 2020
Zaaknummer
21-000473-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis van de rechtbank Gelderland met aanvulling van gronden in hoger beroep

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland, gedateerd 21 januari 2020. De verdachte, geboren in Eritrea in 2001, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, waarin hij op bepaalde punten was vrijgesproken. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet-ontvankelijk is in het hoger beroep voor zover dit gericht is tegen de vrijspraak, aangezien volgens de wet geen hoger beroep kan worden ingesteld tegen een vrijspraak. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank voor het overige bevestigd, met aanvulling van gronden. De advocaat-generaal had gevorderd dat de maatregel tot plaatsing van de verdachte in een inrichting voor jeugdigen dadelijk uitvoerbaar zou worden verklaard. Het hof heeft echter geoordeeld dat deze maatregel niet dadelijk uitvoerbaar kan worden verklaard, omdat het gaat om een onvoorwaardelijke maatregel. Het hof heeft ook overwogen dat de verdachte zich inspant om aan de voorwaarden te voldoen, maar dat hij gedwongen ondersteuning nodig heeft om zich verder te ontwikkelen. Het hof heeft het rapport van de raad voor de kinderbescherming van 1 oktober 2020 in overweging genomen, waarin de onvoorwaardelijke maatregel tot plaatsing wordt geadviseerd. De beslissing van het hof is dat de verdachte niet-ontvankelijk wordt verklaard in het hoger beroep voor zover gericht tegen de vrijspraak, en dat het vonnis van de rechtbank wordt bevestigd voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000473-20
Uitspraak d.d.: 20 oktober 2020
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland van 21 januari 2020 met parketnummer 05-086473-19 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissingen op de vorderingen tot tenuitvoerlegging, parketnummers 02-042083-17, 02-185753-17, in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] (Eritrea) op [geboortedag] 2001,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 6 oktober 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. S. Striekwold, naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

De verdachte is door de rechtbank Gelderland vrijgesproken van het aan hem onder parketnummer 05/136359-19 feit 2 ten laste gelegde. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is dus mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Een verdachte kan volgens de wet (artikel 404 lid 5 Wetboek van Strafvordering) tegen een vrijspraak geen hoger beroep instellen. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof is van oordeel dat de rechtbank op juiste gronden heeft beslist en zal het vonnis, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, met aanvulling van de hierna vermelde gronden bevestigen.

Ter aanvulling

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de op te leggen maatregel tot plaatsing van de verdachte in een inrichting voor jeugdigen, dadelijk uitvoerbaar wordt verklaard.
De verdediging heeft zich niet expliciet uitgelaten over de dadelijke uitvoerbaarheid van de mogelijk op te leggen maatregel.
Ingevolge artikel 77za van het Wetboek van Strafrecht kan, voor zover thans van belang, de rechter bevelen dat de op grond van artikel 77z gestelde voorwaarden, en het op grond van artikel 77aa uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Alhoewel de redactie van artikel 77za zulks in het midden laat, moet uit de wetsgeschiedenis worden afgeleid dat de hier gecreëerde mogelijkheid van dadelijke uitvoerbaarheid alleen kan worden bevolen in het kader van een (deels) voorwaardelijk opgelegde vrijheidsstraf of maatregel en derhalve niet in het kader van de door het hof op te leggen – onvoorwaardelijke – maatregel van plaatsing van de verdachte in een inrichting voor jeugdigen.
Voorts hecht het hof er waarde aan te overwegen dat het hof ziet dat de verdachte duidelijk zijn best doet om zich aan jegens hem bepaalde voorwaarden te houden. Het hof ziet dat het op dit moment zeker niet zo is dat verdachte niet
wilmeewerken. Gelet echter op zijn problematiek en op wat hij volgens de deskundigen (aan behandeling) nodig heeft, acht het hof het essentieel dat hij op gedwongen basis ondersteuning krijgt. Naar het oordeel van het hof kan de verdachte zich uitsluitend met behulp daarvan ontwikkelen richting een meer zelfstandiger leven in de toekomst. Het hof verwijst hierbij naar het rapport van de raad voor de kinderbescherming van 1 oktober jl. waarin de onvoorwaardelijke maatregel tot plaatsing van de verdachte in een inrichting voorjeugdigen wordt geadviseerd.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het in de zaak met parketnummer 05-136359-19 onder 2 primair tenlastegelegde.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door
mr. K.A.J.M. Wetzels, voorzitter,
mr. R.H. Koning en mr. M.J. Vos, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. L.J.G. Scheffer-Overbeek, griffier,
en op 20 oktober 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 20 oktober 2020.
Tegenwoordig:
mr. K.A.J.M. Wetzels, voorzitter,
mr. J. van Onna, advocaat-generaal,
mr. T. Faber, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.