ECLI:NL:GHARL:2020:8461

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 oktober 2020
Publicatiedatum
20 oktober 2020
Zaaknummer
21-006774-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Noord-Nederland inzake woninginbraak met medeplegen

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1991, was betrokken bij een woninginbraak die plaatsvond op 30 maart 2019. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, met aftrek van voorarrest, en had de vordering van de benadeelde partij tot € 6.000,00 toegewezen. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde en veroordeling tot een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden. Het hof oordeelde dat de verdachte, door zijn rol als chauffeur en zijn betrokkenheid bij de inbraak, voldoende nauwe en bewuste samenwerking had vertoond met zijn mededaders om te spreken van medeplegen. De vordering van de benadeelde partij is (hoofdelijk) toegewezen tot € 6.000,00, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft de schadevergoedingsmaatregel opgelegd en de verdachte aansprakelijk gesteld voor de schade.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-006774-19
Uitspraak d.d.: 20 oktober 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 20 december 2019 met parketnummer 18-850077-19 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

Verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 6 oktober 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde en veroordeling van verdachte tot een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis. Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij heeft de advocaat-generaal hoofdelijke toewijzing gevorderd van de materiële schade ter hoogte van € 6.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in de vordering voor wat betreft de gevorderde immateriële schade. De vordering van de advocaat-generaal is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. R.P. van der Graaf, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Bij bovengenoemd vonnis is verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met aftrek van voorarrest. De vordering van de benadeelde partij is hoofdelijk toegewezen tot € 6000,00 bestaande uit materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade heeft de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
primairhij op of omstreeks 30 maart 2019 in de gemeente [gemeente] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (in/uit een woning aan [adres] ) een of meer goederen, te weten (onder meer) geld, zilveren voorwerpen en/of sieraden, en/of een computer, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan [benadeelde partij] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen goed(eren) onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
subsidiair[medeverdachte] op of omstreeks 30 maart 2019 in de gemeente [gemeente] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, geld, zilveren voorwerpen en/of sieraden, en/of een computer, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan die [medeverdachte] en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij] , (in/uit een woning aan [adres] ) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl die [medeverdachte] en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming, bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 30 maart 2019 te [plaats1] opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door die [medeverdachte] en/of diens mededader(s) naar de plaats des misdrijfs te vervoeren en/of daar weer op te halen;
meer subsidiairhij in of omstreeks de periode van 30 maart 2019 tot en met 2 april 2019 in de gemeente [gemeente] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een goed, te weten geld, zilveren voorwerpen en/of sieraden [in ieder geval (twee kleurige) oorbellen en/of een ring (foto blz 134)], en/of een computer heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij en zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
EN
hij op of omstreeks 5 april 2019 in de gemeente [gemeente] , opzettelijk uit de opbrengst van een door misdrijf verkregen goed, te weten geld, zilveren voorwerpen en/of sieraden, en/of een computer voordeel heeft getrokken, door een geldbedrag van 100 euro, althans enig geldbedrag, afkomst van dat misdrijf aan te nemen;
meest subsidiairhij in of omstreeks de periode van 30 maart 2019 tot en met 5 april 2019, in de gemeente [gemeente] , althans in Nederland, een voorwerp, te weten (tweekleurige) oorbellen en/of een ring (vermeld op foto blz 134)] en/of een geldbedrag van 100 euro, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad terwijl hij, verdachte, wist dat dat voorwerp onmiddellijk afkomstig was uit enig eigen misdrijf.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Ter terechtzitting in hoger beroep is door de verdediging de vraag opgeworpen hoe de tenlastelegging gelezen dient te worden. Overeenkomstig hetgeen de advocaat-generaal daarover ter terechtzitting naar voren heeft gebracht, leest het hof de tenlastelegging als een alternatieve tenlastelegging waarbij de veroordeling voor één feit is beoogd.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Door de verdediging is in hoger beroep aangevoerd dat verdachte van het primair ten laste gelegde medeplegen vrijgesproken dient te worden. Verdachte heeft de medeverdachten enkel heen en weer gereden en heeft slechts voor een klein bedrag in de buit gedeeld. Dat levert geen medeplegen op maar enkel medeplichtigheid, aldus de verdediging.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de rol van verdachte wel medeplegen oplevert en heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde.
Verdachte heeft eerst in hoger beroep verklaard dat hij van tevoren wist dat zijn twee passagiers - met wie hij op 30 maart 2019 in de auto reed - van plan waren in te breken. Hij heeft verklaard dat hij de bewuste dag met [medeverdachte] (het hof begrijpt één van de twee medeverdachten) in de auto zat en dat ze richting [plaats2] zijn gereden. Bij het Chinees restaurant, op de hoek van de straat van de woning waar is ingebroken, heeft [medeverdachte] aan verdachte verteld dat hij wilde inbreken en heeft hij aan verdachte gevraagd of hij wilde wachten. Dat heeft verdachte gedaan. Op een gegeven moment is verdachte door [medeverdachte] gebeld en heeft hij [medeverdachte] en de andere onbekend gebleven medeverdachte weer opgehaald. Verdachte heeft verder verklaard dat hij niet op de hoogte was van wat zich precies had afgespeeld. Daarnaast heeft verdachte verklaard dat hij ook meegeprofiteerd heeft van de buit. Hij heeft sieraden gekregen die hij heeft ingewisseld bij een goudwisselkantoor. Daar heeft hij € 480,- voor gekregen en dat geldbedrag heeft hij gehouden.
Met betrekking tot de feitelijke toedracht heeft de rechtbank het volgende vastgesteld:
"De rechtbank stelt (…) onder meer vast dat er op 30 maart 2019, rond 18.00 uur, is ingebroken in de woning van aangeefster, gelegen in de buurt van [plaats2] . Op camerabeelden is waargenomen dat rond dat tijdstip een rode auto kwam aanrijden, dat er twee personen uitstapten en naar de betreffende woning liepen en dat zij ruim tien minuten later met iets in hun handen vanaf die woning kwamen aanrennen en in dezelfde auto stapten. Deze auto stond geparkeerd op enige afstand van de plaats waar de inbraak werd gepleegd. Twee dagen later zijn van de inbraak afkomstige sieraden ingeleverd bij een goudwisselkantoor in [plaats1] ."
Het hof kan zich verenigen met de feitelijke vaststelling van de rechtbank en neemt deze over.
Medeplegen
Net als de rechtbank stelt het hof voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Ook indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht, kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het ten laste gelegde heeft de rechtbank het volgende overwogen.
"Verdachte heeft op meerdere momenten die dag in contact gestaan met één van de
medeverdachten en heeft de medeverdachten naar de plaats waar de inbraak werd gepleegd
vervoerd en hen weer opgehaald toen hij door medeverdachte [medeverdachte] werd gebeld. Op dat moment stond verdachte op korte afstand van de woning waar de inbraak werd gepleegd
geparkeerd. Kort na de inbraak is verdachte in het bezit gekomen van een deel van de
verkregen buit.."Het hof kan zich met bovenstaande overweging verenigen, neemt deze over en overweegt aanvullend dat verdachte – zoals hij ter zitting van het hof heeft verklaard – geweten heeft van het plan om geld en/of goederen uit de betreffende woning weg te nemen. Dat verdachte relatief gezien minder van de buit heeft gekregen doet niet af aan het feit dat hij er een aanmerkelijk bedrag aan heeft overgehouden (€480,--) en dat er voor een aanzienlijk bedrag schade is geleden mede als gevolg van zijn essentiële aandeel in de inbraak.
Concluderend heeft de rechtbank overwogen:
"Gelet op de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de
voorbereiding en de uitvoering en afhandeling van het delict en zijn aanwezigheid
voorafgaand en na het strafbare feit, is de rechtbank van oordeel dat de voor medeplegen
vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten is komen vast te staan. Daaraan doet niet af dat geen sprake is geweest van een gezamenlijke uitvoering in die zin dat verdachte in de woning aanwezig is geweest, nu de bijdrage van verdachte aan het tenlastegelegde naar het oordeel van de rechtbank van zodanig gewicht is geweest dat deze kan worden aangemerkt als medeplegen.
Het hof verenigt zich met bovenstaande, neemt dit over en voegt daar aan toe dat de woning waar is ingebroken zich bevindt op een afgelegen locatie in het buitengebied, zodat een auto nodig is om er te komen en ook snel weer weg te komen. Door de medeverdachten te vervoeren heeft verdachte mede gelet op die omstandigheid een essentiële rol ingenomen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primairhij op 30 maart 2019 in de gemeente [gemeente] tezamen en in vereniging met anderen uit een woning aan [adres] goederen, te weten geld, zilveren voorwerpen, sieraden en een computer, dat aan [benadeelde partij] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van braak.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het primair bewezenverklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft ten aanzien van de op te leggen straf het volgende overwogen:
"Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een woninginbraak waarbij onder meer een grote hoeveelheid contant geld en sieraden zijn weggenomen. Hierbij is verdachte opgetreden als chauffeur en heeft hij een deel van de buit gekregen. Het plegen van dit feit geeft blijk van een gebrek aan respect voor andermans eigendom. Verdachte heeft enkel oog gehad voor eigen financieel gewin en is voorbij gegaan aan de gevolgen van zijn handelen voor de benadeelden. Ook draagt een dergelijk misdrijf bij aan in de samenleving levende gevoelens van onrust en onveiligheid."
Het hof neemt deze overweging over en overweegt in aanvulling op de strafmotivering als volgt.
Het hof heeft gelet op het verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 8 september 2020. Daaruit blijkt dat verdachte al vele malen onherroepelijk is veroordeeld, ook ter zake van diefstallen. Die veroordelingen hebben verdachte er kennelijk niet van weerhouden om opnieuw een strafbaar feit te plegen.
Ook houdt het hof rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, voor zover deze uit het dossier blijken en ter terechtzitting van het hof door verdachte naar voren zijn gebracht. Verdachte heeft ter terechtzitting van het hof aangegeven dat het onderhavige feit is gepleegd in een periode van zijn leven waarin het niet goed met hem ging. Nu is zijn leven stabieler. Hij heeft een goede omgang met zijn kinderen en de moeder van zijn kinderen, drinkt niet meer, is bezig met het aflossen van zijn schulden en met het vinden van dagbesteding/werk. Verder heeft hij aangegeven dat hij nog beschikt over een eigen woning en dat geeft hem stabiliteit. Een gevangenisstraf heeft grote gevolgen voor zijn leven.
Gelet op de aard en de ernst van het feit is het hof – anders dan de advocaat-generaal – van oordeel dat een vrijheidsstraf de enige passende straf is. Voor wat betreft de hoogte van de vrijheidsstraf neemt het hof in het voordeel van verdachte in aanmerking dat verdachte in hoger beroep uiteindelijk enige verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn rol in het onderhavige feitencomplex en dat hij recent geen nieuwe strafbare feiten heeft gepleegd.
Alles afwegende acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 11.000,00, bestaande uit € 5.000,00 immateriële schade en € 6.000,00 materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 6.000,00, bestaande uit materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De rechtbank heeft ten aanzien van de gevorderde schade het volgende overwogen.
"Materiële schade
Naar het oordeel van de rechtbank is op grond van de bewijsmiddelen voldoende
aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde materiële schade ter hoogte van
€ 6.000,00, heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte onvoldoende namens verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 30 maart 2019.
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft daarnaast vergoeding van immateriële schade gevorderd. Indien
geen sprake is van lichamelijk letsel, zoals in dit geval, kan op grond van art. 6:106 van het
Burgerlijk Wetboek (BW) slechts een vergoeding voor immateriële schade worden toegewezen indien de benadeelde partij in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere
wijze in zijn persoon is aangetast.
De rechtbank overweegt dat uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat van de in art.
6:160 BW bedoelde aantasting in de persoon "op andere wijze" in ieder geval sprake is
indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de betreffende aantasting in de persoon op "andere wijze" sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon "op andere wijze" is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht.
In het onderhavige geval is de door de benadeelde partij gestelde immateriële schade niet
met medische gegevens onderbouwd en kan het geestelijk letsel derhalve niet op deze wijze
naar objectieve maatstaven worden vastgesteld. De benadeelde partij heeft wel enige
concrete gevolgen die de inbraak op haar en haar man heeft gehad naar voren gebracht. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de door de benadeelde partij gestelde gevolgen, te weten gevoelens van angst en machteloosheid, gelet op de aard en ernst van de normschending echter onvoldoende ernstig om deze als een aantasting in de persoon op "andere wijze" te kunnen aanmerken. Zonder afbreuk te willen doen aan de ingrijpende (ook) immateriële gevolgen van het strafbare feit, stelt de rechtbank vast dat daarvan in deze zaak onvoldoende blijkt. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij deze schade alsnog te laten aantonen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal de vordering daarom in zoverre niet-ontvankelijk verklaren. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Hoofdelijkheid
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en
dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade. De
rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de
benadeelde partij hoeft te betalen indien zijn medeverdachte/medeverdachten deze al
heeft/hebben betaald, en andersom."
Het hof verenigt zich met het bovenstaande oordeel van de rechtbank en neemt dit over.
Het hof ziet in hetgeen door verdachte is aangevoerd geen aanleiding om ten aanzien van de hoofdelijke aansprakelijkheid een andere verdeling te hanteren. Feit blijft dat verdachte een significant aandeel heeft gehad in de inbraak waarbij eigendommen van een ander zijn weggenomen. Dat hij stelt minder van de buit te hebben gekregen dan de medeverdachten, doet aan zijn aansprakelijkheid voor de gevolgen van die inbraak geenszins af.
Schadevergoedingsmaatregel
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Kostenveroordeling
Gelet op het vorenstaande dient verdachte, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Beveelt dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 6.000,00 (zesduizend euro) ter zake van materiële schade, waarvoor verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 6.000,00 (zesduizend euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 65 (vijfenzestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 30 maart 2019.
Aldus gewezen door
mr. G.A. Versteeg, voorzitter,
mr. L.J. Bosch en mr. M. Aksu, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A. Dörholt, griffier,
en op 20 oktober 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.