ECLI:NL:GHARL:2020:8457

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 oktober 2020
Publicatiedatum
20 oktober 2020
Zaaknummer
W 200.282.831-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van raadsheren in strafzaak tegen verzoeker

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 oktober 2020 een wrakingsverzoek behandeld van G. [verzoeker], die zich in een strafrechtelijke procedure bevond. Het verzoek tot wraking was gericht tegen de raadsheren L.T. Wemes, M.C. Fühler en R.R.H. Laurens. Verzoeker stelde dat de voorzitter, mr. Wemes, vooringenomen was omdat hij had besloten om de zaak inhoudelijk te behandelen zonder een vierde regiezitting te houden. Verzoeker was van mening dat hij onvoldoende gelegenheid had gekregen om zijn onderzoekswensen toe te lichten, wat volgens hem de onpartijdigheid van de rechters in gevaar bracht. De wrakingskamer heeft het verzoek beoordeeld aan de hand van de criteria voor onpartijdigheid en heeft vastgesteld dat er geen objectieve gronden waren voor de vrees van verzoeker dat de rechters vooringenomen waren. De wrakingskamer oordeelde dat de beslissing van mr. Wemes om de inhoudelijke behandeling door te laten gaan niet onbegrijpelijk was en dat verzoeker voldoende gelegenheid had om zijn standpunten naar voren te brengen. Het verzoek tot wraking werd dan ook afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
wrakingskamer
zaaknummer gerechtshof 200.284.381/01
beslissing van 15 oktober 2020
op het schriftelijke verzoek van:
G. [verzoeker]
wonende te Amersfoort,
verzoeker in het wrakingsincident,
hierna:
[verzoeker],
dat strekt tot wraking ingevolge artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
mrs. L.T. Wemes, M.C. Fühler en R.R.H. Laurens,
raadsheren in dit hof, locatie Leeuwarden.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Bij de afdeling strafrecht van het hof is onder zaaknummer 21-000763-16 een strafrechtelijke procedure aanhangig tegen [verzoeker]. Het (nadere) onderzoek ter terechtzitting in die zaak staat geagendeerd voor hedenmiddag 13.40 uur.
1.2
[verzoeker] heeft bij verzoekschrift van 14 oktober 2020, diezelfde dag per e-mail ingekomen ter griffie van het hof, een schriftelijk verzoek gedaan dat strekt tot wraking van bovengenoemde raadsheren.
1.3
Mede namens de andere raadsheren heeft mr. Wemes de wrakingskamer per e-mail van 14 oktober 2020 meegedeeld dat niet in de wraking wordt berust.
1.4
Ter griffie is verder op 14 oktober 2020 een tweetal e-mailberichten van [verzoeker] binnengekomen. Deze zijn, inclusief de daarbij gevoegde producties, gevoegd in het wrakingsdossier.
1.5
Het wrakingsverzoek is ter zitting van 15 oktober 2020 behandeld door de wrakingskamer. [verzoeker] is bij deze behandeling verschenen. Mrs. Wemes, Fühler en Laurens zijn bij deze behandeling niet verschenen. De advocaat-generaal is evenmin verschenen. [verzoeker] heeft het verzoek mondeling toegelicht.
1.6
Na de behandeling ter zitting heeft de wrakingskamer onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan op het wrakingsverzoek. Deze beslissing wordt hierbij op schrift gesteld.

2.De beoordeling van het verzoek

2.1
De wrakingskamer acht het verzoek tijdig ingediend en ook overigens ontvankelijk.
De gronden van het wrakingsverzoek
2.2
[verzoeker] heeft aan zijn wrakingsverzoek, kort weergegeven, het volgende ten grondslag gelegd. Namens de betrokken raadsheren is afwijzend beslist op het verzoek van [verzoeker] om een vierde regiezitting te laten plaatsvinden, in plaats van een inhoudelijke behandeling. [verzoeker] heeft verschillende onderzoekswensen ingediend die door het hof moeten worden beoordeeld. Hij betoogt dat hem een gelegenheid om deze toe te lichten wordt onthouden als gevolg van het achterwege laten van een nieuwe regiezitting. Hoewel [verzoeker] is meegedeeld dat zijn onderzoekswensen op de inhoudelijke zitting kunnen worden besproken, is de tijd die voor de behandeling van de zaak is uitgetrokken in zijn optiek veel te beperkt. De gedane mededeling is daarom ongeloofwaardig. [verzoeker] baseert zijn wrakingsverzoek daarnaast op het verloop van de gehele procedure bij het hof. Uit het proces-verbaal van de zitting van 8 februari 2018 blijkt van een onprofessionele behandeling door de behandelend raadsheren op die zitting. Verder is een 'raadkamerverslag' boven tafel gekomen waaruit blijkt van vooringenomenheid. Tot slot klaagt [verzoeker] erover dat hij, buiten zijn schuld, geen raadsman heeft.
De inhoudelijke beoordeling van het verzoek
2.3
Op grond van artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en artikel 14 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten heeft een ieder - voor zover hier van belang - recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht. Als een partij op basis van feiten of omstandigheden van mening is dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, geeft artikel 512 Sv hem de mogelijkheid een verzoek tot wraking te doen van elk van de rechters die de zaak behandelen.
2.4
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter of bij vrees voor bevooroordeeld zijn van de rechter is uitgangspunt dat een rechter uit hoofde van zijn of haar aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een van de procesdeelnemers een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procesdeelnemer dienaangaande bestaande vrees gerechtvaardigd is. Het subjectieve standpunt van de betrokken procesdeelnemer dat zulks het geval is, is daarbij niet beslissend; de vrees voor partijdigheid van de rechter moet tevens objectief gerechtvaardigd zijn.
2.5
De wrakingskamer stelt voorop dat in de onderhavige procedure slechts ter beoordeling de vraag voorligt of ten aanzien van de raadsheren die thans met de behandeling van de strafzaak tegen [verzoeker] zijn belast, is gebleken van feiten of omstandigheden die blijk geven van enige vooringenomenheid dan wel objectief de schijn van vooringenomenheid wekken. Binnen dit beoordelingskader zijn gedragingen van andere dan de onderhavige raadsheren niet relevant. Evenmin speelt een rol of [verzoeker] al dan niet door een raadsman wordt bijgestaan en wat daarvoor de reden is. De wrakingskamer kan deze aspecten daarom niet bij haar oordeel betrekken.
2.6
Voor het overige komt het betoog van [verzoeker] er in de kern op neer dat hem met de procedurele beslissing van de voorzitter om geen regiezitting te houden maar tot een inhoudelijke behandeling over te gaan, de mogelijkheid tot het overleggen van stukken en het indienen van onderzoekswensen is ontzegd. Het wrakingsverzoek richt zich aldus uitsluitend op mr. Wemes (die de voorzittersbeslissing heeft genomen). Ten aanzien van mrs. Fühler en Laurens ontbreekt onderbouwing.
2.7
De wrakingskamer constateert dat [verzoeker] de strafkamer van het hof op 15 september 2020 per e-mail heeft verzocht om het houden van een regiezitting dan wel het terugwijzen van de zaak naar de rechtbank of het verwijzen van de zaak naar een ander gerechtshof. De griffier van het hof heeft [verzoeker] bij e-mail van 23 september 2020 namens de voorzitter, mr. Wemes, bericht dat de inhoudelijke behandeling van de zaak op 15 oktober 2020 doorgang zal vinden en dat op die zitting ruim de gelegenheid zal zijn om de opmerkingen en verzoeken die [verzoeker] in zijn e-mail van 15 september 2020 heeft verwoord aan de orde te stellen.
2.8
Hoewel vrees voor vooringenomenheid onder omstandigheden kan worden ontleend aan de inhoud van een rechterlijke beslissing, is die vrees in een dergelijk geval slechts objectief gerechtvaardigd indien in het licht van de feiten en omstandigheden van het geval een beslissing is genomen die zo onbegrijpelijk is, dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring is aan te wijzen dan dat deze door vooringenomenheid is ingegeven.
2.9
Ten aanzien van de beslissing van mr. Wemes om de inhoudelijke behandeling doorgang te laten vinden, is daarvan geen sprake. Zoals [verzoeker] reeds per e-mail van 23 september 2020 is meegedeeld, kunnen onderzoekswensen ook tijdens een inhoudelijke behandeling ter zitting naar voren worden gebracht. [verzoeker] is dus niet beperkt in zijn mogelijkheden stukken over te leggen of onderzoekswensen in te dienen. Van een onbegrijpelijke beslissing van mr. Wemes is dan ook geen sprake. Voor de behandeling van de zaak is de hele middag uitgetrokken. De door mr. Wemes aangekondigde mogelijkheid is in dat licht bezien ook een reële en geloofwaardige geweest. Uit de genomen beslissing blijkt om deze redenen niet dat daaraan geen ander motief ten grondslag kan liggen dan vooringenomenheid, althans dat die schijn redelijkerwijs is gewekt.
2.1
Ook overigens is niet van feiten of omstandigheden gebleken die duiden op enige vooringenomenheid of objectief gezien die schijn wekken. Het verzoek tot wraking moet dan ook worden afgewezen.

3.De beslissing

Het gerechtshof (wrakingskamer):
wijst het verzoek tot wraking van mrs. L.T. Wemes, M.C. Fühler en R.R.H. Laurens af.
Deze beslissing is gegeven door mrs. W.P.M. ter Berg, J.H. Kuiper en W. Foppen, leden van de wrakingskamer, en is in tegenwoordigheid van de griffier op 15 oktober 2020 in het openbaar uitgesproken.