ECLI:NL:GHARL:2020:8456

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 oktober 2020
Publicatiedatum
20 oktober 2020
Zaaknummer
21-006006-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis van de politierechter inzake rijden met ongeldig verklaard rijbewijs en vorderingen tot tenuitvoerlegging

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland, dat op 1 november 2018 was gewezen. De verdachte, geboren in 1993, was veroordeeld voor het rijden met een (van rechtswege) ongeldig verklaard rijbewijs. De politierechter had de verdachte een gevangenisstraf van zes weken opgelegd en de tenuitvoerlegging gelast van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf van vier weken. Het hof heeft het hoger beroep van de verdachte behandeld tijdens de zitting op 6 oktober 2020, waarbij het hof ook de vordering van de advocaat-generaal heeft gehoord. Deze vordering strekte tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten en veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf van zes weken, alsook de tenuitvoerlegging van de eerder opgelegde straf. De raadsman van de verdachte heeft zijn standpunten naar voren gebracht, maar het hof heeft geen aanleiding gezien om van de eerdere beslissingen af te wijken. Het hof heeft het vonnis van de politierechter bevestigd, met een aanvulling van de bewijsmiddelen en de motivering van de vorderingen tot tenuitvoerlegging. Het hof heeft de bewijsmiddelen aangevuld met een akte van uitreiking van de mededeling over het ongeldig verklaarde rijbewijs, die op 23 mei 2018 aan de verdachte was betekend. De beslissing van het hof houdt in dat de gevangenisstraf van vier weken ten uitvoer zal worden gelegd, en dat de proeftijd van een eerdere voorwaardelijke straf met twee jaren wordt verlengd. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-006006-18
Uitspraak d.d.: 20 oktober 2020
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 1 november 2018 met parketnummer 96-100330-18 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissingen op de vorderingen tot tenuitvoerlegging, parketnummers 96-166662-16 en 18-124022-15, in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 6 oktober 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde en veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 weken. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd om de tenuitvoerlegging te gelasten van de onder parketnummer 18-124022-15 opgelegde straf, zijnde een gevangenisstraf voor de duur van 4 weken. Ten aanzien van de vordering tenuitvoerlegging van parketnummer 96-166662-16 heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de proeftijd zal worden verlengd met twee jaren. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman, mr. P.M. Iwema, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter in de rechtbank Noord-Nederland heeft bij vonnis van 1 november 2018, waartegen het hoger beroep is gericht, de verdachte ter zake van het rijden met een (van rechtswege) ongeldig verklaard rijbewijs veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes weken. Daarnaast is de tenuitvoerlegging gelast van de bij parketnummer 18-124022-15 opgelegde voorwaardelijke straf, te weten een gevangenisstraf voor de duur van vier weken. Ten aanzien van de voorwaardelijke opgelegde straf bij parketnummer 96-166662-16 is de proeftijd verlengd voor de duur van twee jaren.
Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal het vonnis derhalve bevestigen, met dien verstande dat het hof de bewijsmiddelen en de motivering ten aanzien van de vorderingen tenuitvoerlegging aanvult.

Aanvulling bewijsmiddelen

Het hof vult de bewijsmiddelen aan met:
Een schriftelijk stuk, te weten een akte van uitreiking van de mededeling ongeldig rijbewijs van rechtswege, aan verdachte in persoon betekend op 23 mei 2018.

Vorderingen tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 16 juni 2016 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier weken (parketnummer 18-124022-15). Daarnaast heeft het openbaar ministerie gevorderd om ten aanzien van de voorwaardelijk opgelegde straf bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 2 november 2016, de proeftijd met twee jaren te verlengen. Deze vorderingen zijn in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf voor de duur van vier weken (parketnummer 18-124022-15) acht het hof passend en geboden. Het hof ziet in de persoonlijke omstandigheden van verdachte en in hetgeen door de raadsman in hoger beroep naar voren is gebracht geen reden om af te wijken van de in eerste aanleg genomen – en door de advocaat-generaal gevorderde – beslissingen ten aanzien van de vorderingen tenuitvoerlegging.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door
mr. M. Aksu, voorzitter,
mr. L.J. Bosch en mr. G.A. Versteeg, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A. Dörholt, griffier,
en op 20 oktober 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.