ECLI:NL:GHARL:2020:8423

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 oktober 2020
Publicatiedatum
19 oktober 2020
Zaaknummer
200.265.764/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over zorgregeling en kinderalimentatie met adviezen van het Hof aan ouders

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om een geschil tussen de vader en de moeder over de zorgregeling en kinderalimentatie na hun echtscheiding op 18 mei 2015. De ouders hebben samen drie minderjarige kinderen, waarvan de hoofdverblijfplaats bij de moeder is. De vader heeft in hoger beroep beroep aangetekend tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, waarin de zorgregeling en de financiële afspraken omtrent de kinderen zijn vastgesteld. De rechtbank had bepaald dat de kinderen bij de vader verblijven op dinsdag en één weekend per veertien dagen, en dat de vader een onderhoudsbijdrage van € 103,43 per kind per maand aan de moeder moet betalen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 17 september 2020 heeft het hof de situatie van de kinderen en de communicatie tussen de ouders besproken. De vader heeft vijf grieven ingediend, waarbij hij onder andere de zorgregeling en de financiële afspraken aanvecht. De moeder verzoekt de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn beroep. Het hof heeft vastgesteld dat de communicatie tussen de ouders problematisch is en dat dit negatieve gevolgen heeft voor de kinderen. De vader heeft recentelijk een conflict gehad met de oudste zoon, die zich in de steek gelaten voelt. Het hof heeft besloten dat de zorgregeling voor de oudste zoon niet kan worden opgelegd, tenzij hij dat zelf wil.

Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, met uitzondering van de zorgregeling voor de oudste zoon. Het hof heeft de ouders aangespoord om hulpverlening te zoeken om hun communicatie te verbeteren, in het belang van de kinderen. De beslissing van het hof benadrukt de verantwoordelijkheid van de ouders om samen te werken aan een oplossing die in het belang van de kinderen is.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.265.764/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 158258)
beschikking van 13 oktober 2020
inzake
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. A.J. de Boer te Leeuwarden,
en
[verweerster],
wonende te [B] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. T. Bijlsma te Heerenveen.

1.Hoe de procedure bij de rechtbank is gelopen

In de beschikkingen van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van
29 augustus 2018 en 12 juni 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer staat hoe de procedure bij de rechtbank is gelopen.

2.Hoe de procedure bij het hof is gelopen

2.1
Het hof heeft in het dossier de volgende stukken:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 9 september 2019;
- het verweerschrift met productie(s);
- een journaalbericht namens mr. De Boer van 24 september 2019 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Bijlsma van 11 september 2020 met productie(s).
2.2
Op 27 maart 2020 is bij het hof een brief binnengekomen van [de minderjarige1] (hierna: [de minderjarige1] ), geboren [in] 2006, waarbij hij zijn mening heeft gegeven over het verzoek. Op verzoek van mr. Bijlsma van 11 september 2020 heeft [de minderjarige1] overeenkomstig zijn wens op de dag van de zitting ook nog met een van de raadsheren gesproken. Zijn ouders waren daar niet bij aanwezig.
2.3
De mondelinge behandeling was op 17 september 2020. Partijen waren samen met hun advocaten op de zitting aanwezig. Mr. Bijlsma heeft een pleitnotitie overgelegd.

3.Wat er vaststaat

3.1
Het huwelijk van partijen is op 18 mei 2015 ontbonden door echtscheiding.
3.2
Partijen zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] voornoemd;
- [de minderjarige2] (hierna: [de minderjarige2] ), geboren [in] 2008, en
- [de minderjarige3] (hierna: [de minderjarige3] ), geboren [in] 2011,
over wie zij gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen. De hoofdverblijfplaats van de kinderen is bij de vrouw.
3.3
Partijen zijn op 1 mei 2015 een echtscheidingsconvenant en een ouderschapsplan overeengekomen. Van beide is de inhoud opgenomen in de echtscheidingsbeschikking van 13 mei 2015. Kort gezegd zijn partijen - voor zover hier van belang - een co-ouderschap overeengekomen (week op/week af). In verband met dat co-ouderschap hebben partijen afgesproken een 'kinderrekening' te zullen openen waarop de vader en de moeder maandelijks een bedrag van € 100,- respectievelijk € 50,- per kind zullen storten. Partijen hebben verder afgesproken dat de kinderbijslag ook op de kinderrekening zal worden gestort.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen is de zorgregeling en het voortbestaan van de kinderrekening in geschil.
Bij beschikking van 12 juni 2019 (verder te noemen: de bestreden beschikking) is, voor zover hier van belang, met wijziging van het aan de beschikking van 13 mei 2015 gehechte echtscheidingsconvenant en ouderschapsplan bepaald dat
- de kinderen iedere week van dinsdagmiddag na de BSO tot woensdagochtend voor school en één weekend per veertien dagen van vrijdagmiddag 18:00 uur tot maandag voor school bij de vader verblijven, waarbij de vader de kinderen op dinsdag rond 17:30 uur bij de BSO ophaalt;
- de vader met ingang van 22 november 2017 rechtstreeks aan de moeder de verschuldigde onderhoudsbijdrage voldoet van (geïndexeerd naar 2017) € 103,43 per kind per maand;
- de kinderrekening wordt opgeheven en het saldo wordt aangewend voor het betalen van lopende kosten van de kinderen;
- de kinderbijslag met ingang van 22 november 2017 aan de moeder toekomt en voortaan wordt overgemaakt naar een op haar naam staande bankrekening.
4.2
De vader is met vijf grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Grief 1 ziet op de zorgregeling, de grieven 2 tot en met 4 zien op de wijze waarop de financiën van de kinderen worden geregeld en grief 5 ziet op de motivering van de beslissing van de rechtbank. De vader verzoekt de bestreden beschikking (het hof begrijpt: gedeeltelijk) te vernietigen en opnieuw rechtdoende de verzoeken van de moeder alsnog af te wijzen, dan wel de moeder in haar verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren.
4.3
De moeder voert verweer en zij verzoekt de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn beroep, dan wel dit beroep af te wijzen.
4.4
Bij genoemd journaalbericht van 11 september 2020 heeft de vrouw haar inleidend verzoek als volgt gewijzigd/aangevuld:
"3. de man zijn medewerking verleent aan het opheffen van de kinderrekening met
rekeningnummer [00000] ten name van [verzoeker] en
[verweerster] binnen 1 maand na de door uw Hof in deze zaak te wijzen eindbeschikking, waarbij het saldo op deze lopende rekening wordt aangewend voor het betalen van lopende kosten van de kinderen en de saldi van de aan deze rekening gekoppelde spaarrekeningen van de kinderen worden overgeboekt naar een door de vrouw aan te wijzen andere (nieuwe) spaarrekening van het desbetreffende kind van partijen.
4. de man aan de vrouw een dwangsom ter hoogte van € 100,00 per dag of deel daarvan zal verbeuren indien hij in gebreke blijft binnen de door uw Hof vast te stellen termijn zijn medewerking te verlenen aan het door de vrouw onder sub 3 verzochte.
5. de kinderbijslag met ingang van indiening van het inleidend verzoekschrift aan de vrouw toekomt en voortaan wordt overgemaakt naar een op haar naam staande bankrekening."

5.De motivering van de beslissing

5.1
Voor zover de vader zijn verzoek om ook [de minderjarige2] en [de minderjarige3] in de gelegenheid te stellen om hun mening te geven over de zorgregeling heeft gehandhaafd, wijst het hof dit verzoek af. [de minderjarige2] is elf jaar en [de minderjarige3] is nog maar negen jaar oud. Bij zulke jonge kinderen dient, daar waar ze onderdeel uitmaken van een voortdurende strijd, terughoudendheid te worden betracht als het gaat om praten met de rechter. Kinderen van die leeftijd moeten eigenlijk helemaal niet met dit soort geschillen tussen hun ouders worden belast. Het is de verantwoordelijkheid van de ouders om die kwesties bij de kinderen weg te houden en in het belang van de kinderen, desnoods via de rechter, een oplossing te vinden.
5.2
Op grond van artikel 1:253a lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW) in samenhang met artikel 1:377e BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag alsmede een door de ouders onderling getroffen regeling daarover wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Deze gewijzigde regeling kan een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken omvatten.
5.3
Niet ter discussie staat dat de omstandigheden sinds het opmaken van het echtscheidingsconvenant en het ouderschapsplan zijn gewijzigd. De vader is kort na mei 2015 verhuisd van [B] naar [C] , dat ongeveer 22 kilometer verderop ligt. Onlangs is de vader verhuisd naar [A] . Daarmee is de afstand tot [B] niet veel veranderd.
5.4
Het hof vindt dat de rechtbank goede beslissingen heeft genomen. Het hof onderschrijft de motivering van de rechtbank en neemt deze - na eigen onderzoek - over. In aanvulling daarop overweegt het hof nog als volgt.
5.5
Het grote probleem in deze kwestie is de aanhoudende moeizame communicatie tussen partijen. Daarin lijkt de verhuizing van de vader naar [C] een kantelpunt te zijn geweest. Dat is inmiddels vijf jaar geleden. Tot op heden hebben de ouders tijdens de overdracht van de kinderen geen normaal contact met elkaar. De kinderen hebben daar last van. Ter zitting was de spanning tussen partijen ook duidelijk waarneembaar.
In ieder geval na de eerste zitting van de rechtbank op 12 juli 2018 was het voor partijen al duidelijk dat zij in het belang van de kinderen hun onderlinge verhouding en communicatie moesten verbeteren en dienden te werken aan het herstel van vertrouwen in elkaar. De raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad) had partijen op die zitting gewezen op de noodzaak van daarop gerichte hulpverlening. Desondanks is het mediationtraject waarnaar partijen bij tussenbeschikking van 29 augustus 2018 - met hun instemming - zijn verwezen al in een zeer vroeg stadium gestaakt. Zowel de raad op de voortgezette zitting van 7 mei 2019 als de rechtbank in de bestreden beschikking van 12 juni 2019 heeft partijen vervolgens wederom nadrukkelijk opgeroepen te gaan werken aan hun onderlinge communicatie. Partijen hebben daar echter geen gehoor aan gegeven met de huidige, na zoveel jaren nog steeds, zorgelijke communicatie op ouderniveau als resultaat. Daarom heeft het door de vader geopperde raadsonderzoek ook geen toegevoegde waarde. Een onderzoek door de raad is niet de sleutel tot de oplossing van de geschilpunten in deze zaak. Die sleutel hebben de ouders zelf in handen. Zij moeten in het belang van de kinderen zo spoedig mogelijk met de verbetering van hun onderlinge verhouding en communicatie aan de slag.
5.6
Gebleken is dat de vader en [de minderjarige1] onlangs een conflict hebben gehad. In verband daarmee hadden zij elkaar op het moment van de zitting al vijf weken niet gezien. [de minderjarige1] heeft verteld dat hij zich in de steek gelaten en gekwetst voelt door de vader. Hij wil het wel uitpraten met de vader, maar daar is hij nu nog te boos voor. Als deze ruzie is opgelost wil [de minderjarige1] wel weer naar de vader toegaan, maar hij wil niet zoals eerder een vaste regeling. [de minderjarige1] wil graag de vrijheid hebben om zelf te bepalen wanneer hij naar de vader toegaat. Het hof begrijpt wat [de minderjarige1] heeft gezegd en hecht aan zijn mening. Zijn beleving van een en ander kan ook niet los worden gezien van de ernstige communicatieproblematiek tussen partijen. [de minderjarige1] zit tussen zijn strijdende ouders in en kampt met een loyaliteitsconflict. In de gegeven situatie is het hof van oordeel dat [de minderjarige1] , gezien zijn leeftijd (14 jaar) en ontwikkelingsniveau, niet gedwongen kan worden om naar de vader te gaan. Naarmate [de minderjarige1] ouder wordt, botst het steeds vaker met de vader en het lukt hun niet goed om daar samen uit te komen. Duidelijk is dat het huidige conflict tussen [de minderjarige1] en de vader zo spoedig mogelijk moet worden opgelost. Het is aan de vader als verantwoordelijke ouder om daar het initiatief in te nemen. Iedere week dat hij wacht is er een teveel.
5.7
Voor de hand ligt dat met het opheffen van de kinderrekening zoals door de rechtbank is bepaald, ook de daaraan gekoppelde spaarrekeningen van de kinderen een ander nummer moeten krijgen of op een andere manier omgezet moeten worden. Het hof gaat ervan uit dat de vader zoals hij ter zitting heeft gezegd daaraan zijn medewerking zal verlenen. Daarom bestaat geen aanleiding voor het opleggen van een dwangsom. Het aanvullende verzoek van de moeder behoeft dan ook geen verdere bespreking.
5.8
Tot slot brengt het hof nogmaals met klem een hulpverleningstraject bij [D] bij partijen onder de aandacht. Met deelname daaraan zouden zij hun kinderen een grote dienst bewijzen.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, falen de grieven. Het hof zal de bestreden
beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen, behoudens voor zover de zorgregeling betrekking heeft op [de minderjarige1] .

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van
12 juni 2019, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, behoudens voor zover de zorgregeling betrekking heeft op [de minderjarige1] ;
bepaalt dat tussen [de minderjarige1] en de vader geen omgang zal plaatsvinden, met uitzondering van de situatie dat [de minderjarige1] dat wil;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.P. den Hollander, J.G. Idsardi en J.G. Knot, bijgestaan door mr. D.M. Welbergen als griffier, en is op 13 oktober 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.