Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoeker in hoger beroep,
1.Het geding in eerste aanleg
2.De procedure in hoger beroep
3.De feiten
4.De omvang van het geschil
5.De motivering van de beslissingDe wijziging van omstandigheden
De ingangsdatum
De behoefte van de vrouw
€ 2.400,- per maand in 2017, zijnde 60% van het netto besteedbaar inkomen van partijen van € 4.000,- per maand. Deze behoefte bedraagt geïndexeerd naar 2019 € 4.305,42 bruto per maand. De man heeft betoogd dat aansluiting bij deze zogenoemde Hof-norm niet redelijk en juist is, omdat, zo begrijpt het hof zijn stelling, de vrouw vanaf eind 2019 geen woonlasten meer heeft en meer inkomsten kan verwerven dan waarmee de rechtbank destijds rekening heeft gehouden. Het hof volgt de man niet in zijn stelling dat de verdiencapaciteit van de vrouw gevolgen heeft voor haar behoefte. De verdiencapaciteit houdt immers verband met haar behoeftigheid. Het wegvallen van de woonlasten van de vrouw brengt niet mee dat haar gehele behoefte opnieuw dient te worden vastgesteld. Wel kan dit aanleiding zijn voor een correctie op de behoefte die de rechtbank heeft vastgesteld. Het hof zal daarop verder ingaan in rechtsoverweging 5.8.
- een bedrag van € 288,- per maand voor huur;
* De nominale premie basisverzekering ZVW
* Het eigen risico
* De premie lijfrente
1 november 2021 (periode 2). Uit de in kopie aangehechte en door de griffier gewaarmerkte draagkrachtberekeningen volgt dat de draagkrachtruimte van de man in de eerste periode
€ 262,- per maand bedraagt. Van deze draagkrachtruimte is 60% beschikbaar voor alimentatie ten behoeve van de vrouw, oftewel een bedrag van € 157,- per maand, welk bedrag eveneens het resultaat van de brutering is. Het hof heeft hierbij de tarieven 2019-1 gehanteerd. In de tweede periode bedraagt de draagkrachtruimte van de man € 1.183,- per maand, waarvan 60% beschikbaar is voor alimentatie ten behoeve van de vrouw. Dit is een bedrag van € 710,- per maand, en gebruteerd € 711,- per maand. Het hof heeft hierbij de tarieven 2020-2 gehanteerd, nu dit de recentste beschikbare tarieven zijn.
8 januari 2019 tot 1 november 2021 dient bij te dragen in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw met een bedrag van € 157,- bruto per maand en met ingang van 1 november 2021 met een bedrag van € 711,- bruto per maand, telkens bij vooruitbetaling aan de vrouw te voldoen.
Terugbetalingsverplichting
De beslissing
1 mei 2019 en in zoverre opnieuw beschikkende:
4 juli 2018 vastgestelde partneralimentatie in die zin dat de man met ingang van
8 januari 2019 tot 1 november 2021 dient bij te dragen in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw met een bedrag van € 157,- bruto per maand en met ingang van 1 november 2021 met een bedrag van € 711,- bruto per maand, telkens bij vooruitbetaling aan de vrouw te voldoen;