In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1956, was eerder veroordeeld voor mishandeling en had hoger beroep ingesteld tegen deze veroordeling. Het hof heeft de zaak behandeld op de zitting van 1 oktober 2020, waarbij de advocaat-generaal een vordering tot vernietiging van het vonnis en veroordeling tot een voorwaardelijke geldboete van € 250,- heeft ingediend. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 250,- subsidiair 5 dagen hechtenis, met een proeftijd van 3 jaren.
De tenlastelegging betrof mishandeling van aangever [slachtoffer1] op 17 januari 2018. De verdachte ontkende de beschuldigingen, maar het hof oordeelde dat het verweer van de verdachte niet kon worden aangenomen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte [slachtoffer1] heeft geslagen, maar verwierp het beroep op noodweer en putatief noodweer. Het hof concludeerde dat er geen sprake was van een onmiddellijk dreigend gevaar voor aanranding van de partner van de verdachte, en dat de verdachte niet in redelijkheid kon denken dat er een dergelijke aanranding plaatsvond.
Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 250,- subsidiair 5 dagen hechtenis, met een proeftijd van 1 jaar. Het hof heeft rekening gehouden met de omstandigheden van de zaak, waaronder de psychische toestand van de partner van de verdachte. Tevens is er sprake van onredelijke vertraging in de vervolging, maar het hof oordeelde dat deze vertraging voldoende was gecompenseerd. De toepasselijke wettelijke voorschriften zijn de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c en 300 van het Wetboek van Strafrecht.