ECLI:NL:GHARL:2020:8389

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 oktober 2020
Publicatiedatum
15 oktober 2020
Zaaknummer
21-000502-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens diefstal van een fiets en een auto met bijbehorende sleutels

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1957 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, was eerder veroordeeld voor diefstal van een fiets en een auto, inclusief de sleutels. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, waarvan één maand voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eiste voor de diefstal van haar auto, toegewezen tot een bedrag van € 9.900,-. Het hof verklaarde de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering. De zaak kwam aan het hof na een hoger beroep van de verdachte tegen het vonnis van de politierechter, die hem eerder had veroordeeld. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het de verklaringen van de benadeelde partij en de verdachte heeft gewogen. Het hof oordeelde dat de verdachte niet geloofwaardig was en dat de diefstal bewezen was. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan een laaghartige daad, vooral gezien de kwetsbare positie van de benadeelde partij, die een oudere vrouw was. Het hof hield rekening met de eerdere veroordelingen van de verdachte en de impact van zijn daden op de benadeelde partij.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000502-20
Uitspraak d.d.: 15 oktober 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 22 januari 2020 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 18-211016-19 en 18-024243-18, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1957,
Zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 1 oktober 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bewezenverklaring van het in de zaak met parketnummer 18-211016-19 onder 2 tenlastegelegde en het in de zaak met parketnummer 18-024243-18 tenlastegelegde en oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, waarvan één maand voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen tot een bedrag van € 10.900,- met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en met inachtneming van de wettelijke rente, en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. A.L. van Onna, naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

Verdachte is bij vonnis waarvan beroep vrijgesproken van het in de zaak met parketnummer
18-211016-19 onder 1 primair en subsidiair en het onder 3 tenlastegelegde. Hoger beroep tegen deze vrijspraken staat voor verdachte niet open. Het hof zal verdachte daarom in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Noord-Nederland heeft verdachte voor het in de zaak met parketnummer 18-211016-19 onder 2 tenlastegelegde en het in de zaak met parketnummer 18-024243-18 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, waarvan één maand voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. Daarnaast heeft de politierechter de vordering van benadeelde partij [benadeelde partij1] toegewezen tot een bedrag van € 9.900,- aan materiële schade en € 1000,- aan immateriële schade, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en met inachtneming van de wettelijke rente, en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is – voor zover aanhangig in hoger beroep - tenlastegelegd dat:
Zaak met parketnummer 18-211016-19:
2.
hij in of omstreeks de periode van 3 juli 2019 tot en met 18 juli 2019 te [plaats1] , gemeente [gemeente1] , - een auto, van het merk Peugeot , type 208 (met kenteken [00-YYY-0] ), en/of - één of meerdere sleutels, en/of - het rijbewijs op naam van voornoemde [benadeelde partij1] , in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Zaak met parketnummer 18-024243-18 (gevoegd):
1.
hij in of omstreeks de periode van 29 augustus 2017 tot en met 31 augustus 2017, te [plaats2] , in de gemeente [gemeente2] , met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een fiets, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Alternatief scenario
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting van het hof vrijspraak bepleit van de in de zaak met parketnummer 18-210016-19 onder 2 tenlastegelegde diefstal van autosleutels en een auto. Zij heeft daartoe – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat verdachte heeft verklaard dat hij de auto van aangeefster heeft gekocht alvorens hij deze te koop aanbood bij een autodealer. Volgens de raadsvrouw is het enige directe bewijs voor de wederrechtelijke toe-eigening van de auto en autosleutels de tweede verklaring van aangeefster, waarin zij heeft verklaard dat zij haar (auto)sleutels, autopapieren en rijbewijs absoluut niet aan verdachte heeft meegegeven. Deze verklaring is echter innerlijk tegenstrijdig met haar eerste verklaring, waarin zij heeft verklaard dat zij haar rijbewijs en de autopapieren aan verdachte heeft meegegeven.
Het hof acht het alternatieve scenario, waarin verdachte de auto van aangeefster zou hebben gekocht voor € 5000,- niet geloofwaardig. Het hof overweegt daartoe als volgt.
Het hof acht allereerst de verklaringen zoals aangeefster die heeft afgelegd betrouwbaar en bruikbaar voor bewijs. Het feit dat aangeefster op een aantal punten terugkomt en later verduidelijking en uitleg geeft maakt niet dat zij niet wordt geloofd in haar verklaringen. Haar verklaringen zijn naar het oordeel van het hof authentiek en worden op meerdere onderdelen ondersteund door de inhoud van het dossier. Het hof acht de verklaringen van aangeefster betrouwbaar en bruikbaar voor bewijs.
Het hof gelooft verdachte daarentegen niet. Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij de auto van aangeefster heeft gekocht voor een bedrag van € 5000,- en dat dit bedrag vervolgens in de kluis van aangeefster is opgeborgen. Aangeefster is eensluidend in haar verklaringen dat zij verdachte geen toestemming dan wel het recht heeft gegeven om de auto te verkopen en dat zij de auto niet aan verdachte heeft verkocht. Dat aangeefster feitelijk anders heeft verklaard over het al dan niet afgeven van haar rijbewijs en autopapieren doet daar niet significant aan af. Haar verklaring wordt onder meer gesteund door het feit dat in de kluis van aangeefster geen contant geld werd aangetroffen.
Daarnaast heeft verdachte bij de politie verklaard dat hij het bedrag van € 5000,- had geleend van [naam1] . [naam1] heeft echter verklaard dat hij verdachte wel eens geld heeft geleend, maar nooit meer dan € 100,- per keer. [naam1] verklaring biedt daarmee geen enkele ondersteuning voor hetgeen verdachte heeft gezegd. Tot slot overweegt het hof dat verdachte bij het aanbieden van de auto aan [naam2] , directeur van autohandel [naam3] B.V., heeft gezegd dat hij de auto te koop aanbood voor mevrouw [benadeelde partij1] omdat zij niet meer wilde autorijden. Dit strookt ook niet met het scenario dat verdachte de auto zelf eerst zou hebben gekocht van aangeefster. Het hof stelt vast dat het scenario van verdachte wordt weerlegd door het bewijs. Het hof acht de verklaring van verdachte bovendien ongeloofwaardig. Het hof verwerpt derhalve het verweer.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel – ook in onderdelen – slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het in de zaak met parketnummer 18-211016-19 onder 2 en in de zaak met parketnummer 18-024243-18 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
Zaak met parketnummer 18-211016-19:
2.
hij in of omstreeks de periode van 3 juli 2019 tot en met 18 juli 2019 te [plaats1] , gemeente [gemeente1] , een auto van het merk Peugeot, type 208 (met kenteken [00-YYY-0] ), en meerdere sleutels, geheel toebehorende aan [benadeelde partij1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Zaak met parketnummer 18-024243-18 (gevoegd):
1.
hij in of omstreeks de periode van 29 augustus 2017 tot en met 31 augustus 2017, te [plaats2] , in de gemeente [gemeente2] , met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een fiets geheel toebehorende aan [benadeelde partij2] .
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het in de zaak met parketnummer 18-211016-19 onder 2 bewezenverklaarde levert op:
diefstal.
Het in de zaak met parketnummer 18-024243-18 bewezenverklaarde levert op:
diefstal.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal van een fiets van [benadeelde partij2] en diefstal van een auto en autosleutels van mevrouw [benadeelde partij1] . Verdachte heeft er door zijn handelen blijk van gegeven geen respect te hebben voor andermans eigendommen. Mevrouw [benadeelde partij1] was daarnaast een zelfstandig wonende kwetsbare vrouw op leeftijd. Verdachte kwam bij haar thuis en deed klusjes voor haar; er was sprake van een zekere vertrouwensband. Aldus bezien is de handelwijze van verdachte aan te merken als een zeer laaghartige daad. Het feit heeft ernstige gevolgen gehad voor mevrouw [benadeelde partij1] ; zij heeft angst gekregen, heeft - anders dan voorheen - toen haar auto verdween niet meer autogereden en komt de deur niet meer uit. Het hof rekent dit verdachte aan.
Verdachte heeft de diefstal van de auto met sleutels ontkend. Het hof komt desondanks tot een bewezenverklaring. In de gegevens omstandigheden is – hoe dan ook - sprake van een situatie dat verdachte niet zijn verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen. Getoond besef van verantwoordelijkheid kan onder omstandigheden voor de rechter aanleiding zijn tot enige mildheid omdat strafvervolging mede ten doel heeft verdachte tot inkeer te brengen. In het geval van verdachte is dat doel (nog) niet bereikt. Voor clementie om die reden bestaat vooralsnog dan ook geen aanleiding.
Het hof houdt bij de strafoplegging rekening met een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 2 september 2020 waaruit blijkt dat verdachte eerder vaker is veroordeeld voor strafbare feiten.
Verder houdt het hof rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals door hem ter terechtzitting naar voren zijn gebracht.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof – met de advocaat-generaal en politierechter – van oordeel dat een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden is. Het hof is van oordeel dat de politierechter een juiste afweging heeft gemaakt. Het hof zal dezelfde straf dan ook aan verdachte opleggen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt na optelling van de afzonderlijke posten in totaal € 23.900. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 10.900,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering, met dien verstande dat de benadeelde partij het toegewezen bedrag door de politierechter voor wat betreft de schadepost ‘gestolen auto’ redelijk acht en zich ter terechtzitting daarin kon vinden. Het hof begrijpt dit deel van de vordering aldus dat in hoger beroep € 9.900,- wordt gevraagd.
Materiële schade
De benadeelde partij heeft € 12.300,- aan materiële schade gevorderd, bestaande uit de volgende schadeposten:
  • Gestolen auto: € 9.900,-
  • Alarmsysteem woning: € 1.750,-
  • Gestolen geld: € 300,-
  • Beschadigde kluis: € 350,-
Met betrekking tot de schadepost ‘gestolen auto’ is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 18-211016-19 onder 2 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Met betrekking tot de schadepost ‘gestolen auto’ begroot het hof, gebruikmakend van de schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek, de schade op € 9.900,-. Het hof heeft daarbij de zich in het dossier bevindende onderbouwing en vergelijking met andere auto’s in die klasse in aanmerking genomen. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Met betrekking tot de schadeposten ‘alarmsysteem woning’ en ‘beschadigde kluis’ is het hof uit het onderzoek ter terechtzitting niet voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 18-211016-19 onder 2 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De benadeelde partij wordt daarom voor wat betreft die schadeposten niet-ontvankelijk in haar vordering verklaard. Daarnaast overweegt het hof dat de schadepost ‘gestolen geld’ ziet op een feit waarvoor verdachte door de politierechter is vrijgesproken en dat feit in hoger beroep niet aan de orde is. Het hof verklaart de benadeelde partij daarom ook voor wat betreft die schadepost niet-ontvankelijk in haar vordering.
Om te bevorderen dat de toegewezen schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze. Het hof ziet daarbij geen aanleiding de duur van de gijzeling – conform het (niet onderbouwde) verzoek van de raadsvrouw – te maximeren op één dag.
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft € 10.000,- aan immateriële schade gevorderd. Deze immateriële schade bestaat volgens de benadeelde partij uit angst en boosheid die bij de benadeelde partij heerst. Het hof merkt op dat de verdediging de vordering voor wat betreft het immateriële deel niet expliciet heeft betwist. Het hof leest echter in de ontkenning van verdachte van het bewezenverklaarde feit als gevolg waarvan de benadeelde partij schade zou hebben geleden een impliciete betwisting van de (immateriële) schade.
Het hof overweegt dat de benadeelde partij de vordering voor wat betreft de immateriële schade onvoldoende heeft onderbouwd.
Het hof begrijpt zonder meer dat het bewezenverklaarde feit angst en boosheid bij de benadeelde partij teweeg heeft gebracht. Dat is echter, gelet op de ontbrekende concrete verdere onderbouwing, onvoldoende om te spreken van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’, als bedoeld in art. 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek. Deze vordering tot vergoeding van immateriële schade leent zich voor een civiel geding. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering in deze strafprocedure niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen. Het hof verklaart de benadeelde partij daarom voor wat betreft de immateriële schade niet-ontvankelijk in haar vordering.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het in de zaak met parketnummer 18-211016-19 onder 1 primair, 1 subsidiair en 3 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 18-211016-19 onder 2 en in de zaak met parketnummer 18-024243-18 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 18-211016-19 onder 2 en in de zaak met parketnummer 18-024243-18 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
1 (één) maand, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij1] ter zake van het in de zaak met parketnummer 18-211016-19 onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 9.900,00 (negenduizendnegenhonderd euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij1] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 18-211016-19 onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 9.900,00 (negenduizend negenhonderd euro)als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste
84 (vierentachtig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 3 juli 2019.
Aldus gewezen door
mr. J. Dolfing, voorzitter,
mr. O. Anjewierden en mr. M. Aksu, raadsheren,
in tegenwoordigheid van C.A.M. Veenbaas, griffier,
en op 15 oktober 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.