ECLI:NL:GHARL:2020:8380

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 oktober 2020
Publicatiedatum
15 oktober 2020
Zaaknummer
200.274.140
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot vaststelling omgangsregeling in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake een verzoek van de vader om een omgangsregeling met zijn dochter, [minderjarige]. De vader, vertegenwoordigd door mr. M.C. Appünn, had in eerste aanleg bij de rechtbank Gelderland een verzoek ingediend om een omgangsregeling vast te stellen, maar dit verzoek was afgewezen. De moeder, vertegenwoordigd door mr. S. van Oers, had verweer gevoerd tegen het verzoek van de vader. De rechtbank had in eerdere beschikkingen, waaronder de bestreden beschikking van 21 november 2019, geconcludeerd dat het niet in het belang van [minderjarige] was om een omgangsregeling vast te stellen. Het hof heeft de procedure in hoger beroep gevolgd, waarbij de mening van [minderjarige] ook in overweging is genomen. Tijdens de mondelinge behandeling op 23 september 2020 was [minderjarige] aanwezig en heeft zij haar standpunt kenbaar gemaakt. Het hof heeft vastgesteld dat [minderjarige] op dit moment niet openstaat voor omgang met de vader en dat het forceren van contact niet bevorderlijk is voor haar welzijn. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van [minderjarige] voorop staat. De vader blijft wel op de hoogte van belangrijke zaken in het leven van [minderjarige].

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.274.140
(zaaknummer rechtbank Gelderland 322440)
beschikking van 15 oktober 2020
inzake
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.C. Appünn te Schijndel,
en
[de moeder],
wonende op een geheim adres,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S. van Oers te Nijmegen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 14 juli 2017, 6 april 2018, 1 april 2019 en 21 november 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. De beschikking van 21 november 2019 wordt hierna ‘de bestreden beschikking’ genoemd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 14 februari 2020;
- het verweerschrift.
2.2
De [minderjarige] heeft bij brief van 13 juli 2020 aan het hof haar mening kenbaar gemaakt met betrekking tot het verzoek van de vader.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 23 september 2020 plaatsgevonden. Partijen waren in persoon aanwezig, bijgestaan door hun advocaten. Namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) was [vertegenwoordiger van de raad] aanwezig.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn de ouders van [minderjarige] , geboren [in] 2008 in [geboorteplaats] . De rechtbank heeft de vader vervangende toestemming verleend voor erkenning van [minderjarige] , maar erkenning door de vader heeft (nog) niet plaatsgevonden. De moeder is alleen belast met het gezag over [minderjarige] .
3.2
Naar aanleiding van de tussenbeschikkingen van de rechtbank van 6 april 2018 en 1 april 2019 heeft de raad op 21 augustus 2018 en 27 juni 2019 gerapporteerd. De raad heeft de rechtbank geadviseerd om geen zorgregeling (bedoeld zal zijn: omgangsregeling) tussen de vader en [minderjarige] vast te stellen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de vader om een omgangsregeling met [minderjarige] vast te stellen afgewezen.
4.2
De vader is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, een zorgregeling (het hof begrijpt: omgangsregeling) vast te stellen, te beginnen met begeleide omgang en opbouwend toe te werken naar een weekend per veertien dagen, althans naar een regeling die het hof juist acht.
4.3
De moeder voert verweer en verzoekt het hof de verzoeken van de vader af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De rechter stelt op verzoek van de ouders of van één van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang.
Ingevolge 1:377a lid 3 van het Burgerlijk Wetboek ontzegt de rechter het recht op omgang slechts, indien:
omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of
de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder heeft doen blijken, of
omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
5.2
Elke afwijzing van een verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling en elke beslissing waarbij de omgang is ontzegd is tijdelijk van aard, in die zin dat de ouder wiens verzoek is afgewezen zich in geval van wijziging van omstandigheden en in ieder geval na verloop van een jaar opnieuw tot de rechter kan wenden teneinde een omgangsregeling te doen vaststellen.
5.3
Het hof is net als de rechtbank en de raad van oordeel dat het niet in het belang van [minderjarige] is om een omgangsregeling tussen [minderjarige] en de vader vast te stellen. De raad heeft na voldoende en gedegen onderzoek geconcludeerd dat [minderjarige] op dit moment niet open staat voor omgang met de vader en dat het ‘forceren’ van contactopbouw niet bevorderlijk is voor haar sociaal-emotioneel welzijn. [minderjarige] heeft herhaaldelijk te kennen gegeven dat zij geen omgang wil met de vader, zowel tijdens gesprekken met de raad in september 2018 en mei 2019 als in haar brief aan het hof. [minderjarige] is inmiddels twaalf jaar oud, zodat aan haar mening belangrijke betekenis toekomt. Het hof heeft niet de indruk gekregen dat deze houding haar is aangepraat. Het forceren van een contact met de vader tegen de zin van [minderjarige] acht het hof niet in haar belang. Het brengt bovendien het risico met zich dat een initiatief vanuit haar naar de vader als zij wat ouder is er helemaal niet meer inzit.
Het hof acht het net als de raad wel van belang dat de vader op de hoogte blijft van belangrijke aangelegenheden in het leven van [minderjarige] en dat de vader kaartjes of eventueel – na nadere afspraken hierover tussen partijen – een videoboodschap aan [minderjarige] stuurt. Dit kan er mogelijk aan bijdragen dat in de toekomst bij [minderjarige] wel ruimte voor of nieuwsgierigheid naar (omgang met) de vader ontstaat. Het hof ziet geen aanleiding voor een ondertoezichtstelling of voor andere maatregelen om (op termijn) een omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] tot stand te brengen, zoals namens de vader is gesuggereerd tijdens de mondelinge behandeling. Een dergelijk verzoek ligt ook niet aan het hof voor.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 21 november 2019.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A. Smeeïng-van Hees, J.H. Lieber en R. Krijger, bijgestaan door mr. H. Bouhuys als griffier, en is op 15 oktober 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.