In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake een verzoek van de vader om een omgangsregeling met zijn dochter, [minderjarige]. De vader, vertegenwoordigd door mr. M.C. Appünn, had in eerste aanleg bij de rechtbank Gelderland een verzoek ingediend om een omgangsregeling vast te stellen, maar dit verzoek was afgewezen. De moeder, vertegenwoordigd door mr. S. van Oers, had verweer gevoerd tegen het verzoek van de vader. De rechtbank had in eerdere beschikkingen, waaronder de bestreden beschikking van 21 november 2019, geconcludeerd dat het niet in het belang van [minderjarige] was om een omgangsregeling vast te stellen. Het hof heeft de procedure in hoger beroep gevolgd, waarbij de mening van [minderjarige] ook in overweging is genomen. Tijdens de mondelinge behandeling op 23 september 2020 was [minderjarige] aanwezig en heeft zij haar standpunt kenbaar gemaakt. Het hof heeft vastgesteld dat [minderjarige] op dit moment niet openstaat voor omgang met de vader en dat het forceren van contact niet bevorderlijk is voor haar welzijn. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van [minderjarige] voorop staat. De vader blijft wel op de hoogte van belangrijke zaken in het leven van [minderjarige].