ECLI:NL:GHARL:2020:8251

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 oktober 2020
Publicatiedatum
13 oktober 2020
Zaaknummer
21-005147-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in jeugdzaken wegens ontuchtige handelingen; beoordeling van de redelijke termijn en sociaal-ethische normen

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, geboren in 1998, was aangeklaagd voor ontuchtige handelingen met een minderjarige, die op dat moment 15 jaar oud was. De advocaat-generaal had gevorderd tot veroordeling van de verdachte tot jeugddetentie en een werkstraf, maar de verdediging stelde dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard vanwege een aanzienlijk tijdsverloop van 4,5 jaar in deze zedenzaak. Het hof oordeelde dat, hoewel er sprake was van een overschrijding van de redelijke termijn, dit niet leidde tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en kwam tot de conclusie dat de seksuele handelingen niet als ontuchtig konden worden aangemerkt, gezien het geringe leeftijdsverschil en de omstandigheden waaronder de handelingen plaatsvonden. De verdachte werd vrijgesproken van de tenlastelegging. De vordering van de benadeelde partij werd afgewezen, omdat de verdachte niet schuldig was bevonden aan het tenlastegelegde.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005147-19
Uitspraak d.d.: 13 oktober 2020
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 1 oktober 2019 met parketnummer 16-659316-17 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag 1] 1998,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 29 september 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze heeft gevorderd het vonnis van de rechtbank te vernietigen en de verdachte te veroordelen tot een jeugddetentie voor de duur van twee dagen en een werkstraf voor de duur van tachtig uren, subsidiair veertig dagen jeugddetentie, waarvan vijftig uren, subsidiair vijfentwintig dagen jeugddetentie voorwaardelijk, met een proeftijd van één jaar. De vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen tot een bedrag van € 1.500,- met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. A.C. Vingerling, naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

Standpunt verdediging
De raadsman heeft allereerst bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk wordt verklaard in de vervolging nu er sprake is van een enorm tijdsverloop in een zedenzaak met een jeugdige verdachte, zonder dat daarvoor een aanwijsbare reden is. Er is sprake van een tijdsverloop van 4 ½ jaar. Verdachte verkeert thans in een heel andere levensfase en heeft in de afgelopen jaren gewerkt aan zijn toekomst. Hij heeft een baan, volgt een opleiding en doet aan sport op professioneel niveau. Hij heeft een inkomen waar hij goed van kan rondkomen. Indien hij nu veroordeeld wordt voor een zedenfeit, staat alles op het spel.
Het gaat om een belangenafweging van enerzijds het belang dat de gemeenschap ook na overschrijding van de redelijke termijn behoudt bij normhandhaving door berechting en anderzijds het belang dat de verdachte heeft bij verval van het recht tot strafvervolging nadat die termijn is overschreden, omdat moet worden voorkomen dat hij langer dan redelijk is onder de dreiging van (verdere) strafvervolging zou moeten leven. De zaak is inmiddels zo lang blijven liggen, dat de belangen van verdachte zwaarder moeten wegen dan de belangen van de maatschappij bij een vervolging en veroordeling.
Standpunt openbaar ministerie
De advocaat-generaal verwijst naar de vaste jurisprudentie op dit punt en stelt zich op het standpunt dat overschrijding van de redelijke termijn niet leidt tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de strafvervolging.
Oordeel van het hof
De Hoge Raad heeft in het overzichtsarrest van 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578, bepaald dat indien sprake is van overschrijding van de redelijke termijn dit niet leidt tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de strafvervolging, ook niet in uitzonderlijke gevallen en in jeugdzaken. Hoewel in deze zaak sprake is van een forse overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg, is dat geen aanleiding om het openbaar ministerie niet ontvankelijk in de vervolging te verklaren. Het hof verwerpt het verweer.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 6 februari 2016 tot 13 februari 2016 in de gemeente Utrecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland, met [benadeelde] , geboren op [geboortedag 2] 2000, die de leeftijd van twaalf, maar nog niet die van zestien jaren bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd die hebben bestaan uit of mede hebben bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers heeft hij, verdachte, - een of meermalen zijn penis in de vagina van die [benadeelde] gebracht en/of - zijn penis in de vagina van [benadeelde] heen en weer bewogen;
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak

Standpunt verdediging
Door en namens verdachte is aangevoerd dat hij dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde nu het ontuchtige karakter aan de seksuele handelingen ontbreekt. Verdachte erkent dat de in de tenlastelegging omschreven seksuele handelingen hebben plaatsgevonden. Er was echter geen sprake van een aanzienlijk leeftijdsverschil. Daarnaast was verdachte zelf ook nog minderjarig en heeft aangeefster niet aangegeven dat ze geen seks met verdachte wilde. Dat aangeefster blijkens het omvangrijke dossier slachtoffer is geworden van mensenhandel, kan verdachte niet worden aangerekend. Verdachte mocht denken dat er sprake was van vrijwillige seks en kan, gelet op zijn jeugdige leeftijd toentertijd, niet worden tegengeworpen dat hij geen kritische vragen heeft gesteld. Dergelijk gedrag is passend bij de leeftijd die verdachte toen had.
Standpunt openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd het verweer te verwerpen en acht gelet op alle omstandigheden het ontuchtige karakter van de handelingen bewezen. Aangeefster was weggelopen van huis, jong en erg kwetsbaar en bevond zich in een hele andere levensfase dan verdachte. Het feit dat iemand je vraagt of er een meisje dat je niet kent een paar dagen bij je mag logeren, moet vragen oproepen. De verdachte heeft volgens de advocaat-generaal dan ook gehandeld in strijd met de sociaal-ethische norm.
Oordeel van het hof
In deze zaak staat niet ter discussie of de seksuele handelingen tussen aangeefster en verdachte hebben plaatsgevonden. De vraag is of deze handelingen zijn aan te merken als ontuchtige handelingen in de zin van artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht.
Om die vraag te kunnen beantwoorden is de maatstaf van belang uit het door de raadsman aangehaalde arrest van dit hof met vindplaats ECLI:NL:GHARL:2015:330, en die luidt als volgt:
“De wetgever heeft sinds 2002 voor ogen gestaan dat het bij deze bepaling gaat om handelingen van seksuele aard die in strijd zijn met de sociaal-ethische norm. Seksueel gedrag tussen leeftijdgenoten dat in het huidig tijdgewricht als normaal wordt beschouwd, valt buiten het bereik van de strafwet (aldus Memorie van Antwoord, Eerste Kamer, 27745). Normaal seksueel verkeer tussen jongeren is geen ontucht. Er kan pas van ontucht sprake zijn bij seks tussen een kind en een aanmerkelijk ouder persoon (aldus de Minister, Tweede Kamer, 27745, nr. 14). Aan de Memorie van Toelichting bij de Goedkeuringswet bij het Verdrag van Lanzarote (Tweede Kamer, 2008, 31808) is de volgende passage ontleend: “Onder het begrip ‘ontuchtige handelingen’ wordt verstaan: handelingen met een seksuele strekking in strijd met de sociaal-ethische norm. Normale consensuele seksuele contacten tussen jonge leeftijdsgenoten zijn niet als zodanig aan te merken en vallen derhalve buiten de strafwetgeving.”
Volgens de Hoge Raad kan onder omstandigheden aan seksuele handelingen met een persoon tussen de twaalf en de zestien jaren het ontuchtig karakter ontbreken. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn indien die handelingen vrijwillig plaatsvonden tussen personen die slechts in geringe mate in leeftijd verschillen. Een scherpe afgrenzing van dergelijke omstandigheden valt in haar algemeenheid niet te geven. Maatstaf is of de desbetreffende seksuele handeling algemeen als sociaal-ethisch is aanvaard. Of sprake is van omstandigheden die meebrengen dat seksuele handelingen niet als ontuchtig kunnen worden aangemerkt, komt het, nog steeds volgens de Hoge Raad, in belangrijke mate aan op een waardering van de feiten en omstandigheden van het geval.”
Aangeefster heeft -kort gezegd- bij de politie verklaard dat zij van huis was weggelopen en naar verdachte werd gebracht om daar enkele dagen te verblijven en dat alles gewoon vanzelf ging; verdachte kleedde haar op een gegeven moment uit, ging aan haar zitten en toen gebeurde het. Zij heeft niet met verdachte gesproken over haar situatie of waarom ze bij hem een paar dagen moest verblijven.
Verdachte heeft -kort gezegd- verklaard dat hem door een kennis werd gevraagd of een meisje een paar dagen bij hem kon verblijven, dat hij dacht dat ze elkaar aantrekkelijk vonden en dat aangeefster geen enkel moment heeft gezegd of laten merken dat ze geen seks met hem wilde. Hij toonde initiatief en zij deed mee.
Aangeefster was op dat moment 15 jaar en verdachte was 17 jaar; zij kenden elkaar tot op dat moment niet en van een affectieve relatie was dan ook geen sprake.
Uit het dossier blijkt dat aangeefster op enig moment het slachtoffer is geworden van mensenhandel. Niet is gebleken dat verdachte tot de groep jongens en mannen behoorde die zich daarmee bezig hield of dat hij daar enige betrokkenheid bij heeft gehad. Voorts is niet gebleken dat verdachte enige wetenschap had van de positie van aangeefster. Aangeefster zelf heeft verdachte daar niets over verteld en ook zijn er geen verklaringen van de betrokkenen bij die mensenhandel die daarop wijzen.
Daarbij was verdachte zelf ook nog minderjarig, had hij de nodige problemen om zijn leven op de rails te krijgen en woonde hij op dat moment weliswaar op zichzelf maar in het kader van kamertraining.
Het hof is op grond van het voorgaande van oordeel dat de seksuele handelingen die tussen verdachte en aangeefster hebben plaatsgevonden niet zonder meer in het licht van de mensenhandel gezien kunnen worden. Aanwijzingen daarvoor ontbreken. Nu daarbij sprake was van een leeftijdsverschil dat niet als aanmerkelijk is aan te duiden, verdachte zich als minderjarige zelf ook nog in een afhankelijke positie bevond en hetgeen aangeefster en verdachte hebben verklaard over hoe het seksuele contact is ontstaan en verlopen, is het hof van oordeel dat de seksuele handelingen niet als ontuchtig kunnen worden aangemerkt.
Verdachte wordt dan ook vrijgesproken van het hem tenlastegelegde.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 5.000,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 750,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door
mr. R.W. van Zuijlen, voorzitter,
mr. M.J. Vos en mr. M. Nooijen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. B.T.H. Toonen-Janssen, griffier,
en op 13 oktober 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. M. Nooijen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 13 oktober 2020.
Tegenwoordig:
mr. R.W. van Zuijlen, voorzitter,
mr. R. Zwarts, advocaat-generaal,
mr. L.J.G. Scheffer-Overbeek, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.