ECLI:NL:GHARL:2020:8243

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 oktober 2020
Publicatiedatum
13 oktober 2020
Zaaknummer
19/01387
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bijtelling privégebruik bestelauto in relatie tot inkomstenbelasting

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [X] [Z] tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 11 september 2019, waarin de rechtbank het beroep gegrond verklaarde en de uitspraken van de Inspecteur vernietigde. De zaak betreft een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2015, waarbij de Inspecteur een bijtelling wegens privégebruik van een bestelauto heeft opgelegd. Belanghebbende, die een koeriersbedrijf runt, betwist de bijtelling en stelt dat de bestelauto nagenoeg uitsluitend geschikt is voor goederenvervoer. De rechtbank oordeelde dat belanghebbende niet voldoende bewijs heeft geleverd dat de bestelauto enkel voor goederenvervoer werd gebruikt. Het Hof bevestigt dit oordeel en oordeelt dat de Inspecteur terecht de correctie wegens privégebruik heeft aangebracht. Het hoger beroep wordt ongegrond verklaard, en er wordt geen vergoeding van griffierecht of proceskosten toegewezen. De uitspraak is gedaan door de tweede meervoudige belastingkamer van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 oktober 2020.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer 19/01387
uitspraakdatum: 13 oktober 2020
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 11 september 2019, nummer AWB 19/550, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Utrecht(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2015 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd. Bij beschikkingen is belastingrente berekend en is een verzuimboete opgelegd.
1.2.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar het bezwaar niet‑ontvankelijk verklaard.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd, bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraken en de Inspecteur veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft op digitale wijze plaatsgevonden op 16 september 2020. Namens de Inspecteur zijn verschenen [A] en [B] . De griffier van het Hof heeft belanghebbende bij aangetekende brief van 4 augustus 2020 gericht aan [C] (gemachtigde) op de hoogte gesteld van plaats en tijdstip van de behandeling en hem de gelegenheid gegeven hierbij aanwezig te zijn. Bij brief van 17 augustus 2020 heeft [C] aangegeven niet verder in staat te zijn voor belanghebbende op te treden. De griffier van het Hof heeft vervolgens – na controle van het adres van belanghebbende in de Basisregistratie Personen (BRP) – belanghebbende bij brief van 21 augustus 2020, aangetekend verzonden aan het adres [a-straat] 9, [Z] , op de hoogte gesteld van plaats en tijd van de behandeling en hem opnieuw de gelegenheid geboden hierbij aanwezig te zijn. Na het bericht dat de uitnodiging niet is afgehaald op het postkantoor heeft de griffier van het Hof de uitnodiging per normale post naar het voornoemde adres van belanghebbende gestuurd. Belanghebbende is niet ter zitting verschenen.
1.6.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende heeft in 2015 een koeriersbedrijf in de vorm van een eenmanszaak. In het bijzonder worden motoronderdelen en grote slangen vervoerd. Het privéadres van belanghebbende is tevens het adres waar het koeriersbedrijf is gevestigd.
2.2.
Tot het ondernemingsvermogen van de eenmanszaak behoort een bestelauto van merk en type Mercedes Sprinter, voorzien van kenteken [00-YYY-0] (hierna: de bestelauto). Belanghebbende heeft voor de bestelauto geen rittenadministratie bijgehouden. Daarnaast heeft belanghebbende in privé vanaf 2 juni 2015 de beschikking gehad over een Volkswagen Polo en vanaf 24 december 2015 over een Volkswagen Golf.
2.3.
De Inspecteur is bij vaststelling van de aanslag IB/PVV 2015 afgeweken van de aangifte. Tot de correcties behoort een bijtelling wegens privégebruik van de bestelauto van bruto € 13.956.

3.Geschil

In geschil is de bijtelling wegens privégebruik van de bestelauto. De verzuimboete is niet meer in geschil.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Ingevolge artikel 3.20, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (tekst 2015) (hierna: Wet IB 2001) wordt, indien aan de belastingplichtige ook voor privédoeleinden een auto ter beschikking staat, op jaarbasis ten minste 25% van de waarde van de auto als onttrekking in aanmerking genomen indien de auto niet meer dan 15 jaar geleden voor het eerst in gebruik is genomen. De auto wordt in ieder geval geacht ook voor privédoeleinden ter beschikking te staan tenzij blijkt dat de auto op jaarbasis voor niet meer dan 500 kilometers voor privédoeleinden wordt gebruikt. Ingevolge het derde lid van dit artikel wordt indien uit een rittenregistratie of anderszins blijkt dat de auto op jaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden wordt gebruikt, de onttrekking op nihil gesteld.
4.2.
Voor zover belanghebbende heeft willen stellen dat de bestelauto hem niet voor privédoeleinden ter beschikking heeft gestaan, omdat deze zich ’s avonds achter een hek bevond, volgt het Hof dit standpunt niet. De plaatsing achter het hek is op het privéadres van belanghebbende. Belanghebbende kan reeds daardoor op elk moment de bestelauto voor privédoeleinden gebruiken.
4.3.
Voor de toepassing van artikel 3.20 van de Wet IB 2001 en de daarop berustende bepalingen wordt onder auto verstaan een personenauto of bestelauto als bedoeld in artikel 3 van de Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 (hierna: Wet BPM), met uitzondering van de bestelauto die door aard of inrichting uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt blijkt te zijn voor vervoer van goederen (artikel 3.20, vierde lid, van de Wet IB 2001) (HR 29 mei 2009, nr. 43.602, ECLI:NL:HR:2009:BB3475 en HR 18 september 2009, nr. 08/00707, ECLI:NL:HR:2009:BJ7918). Hiervan is bijvoorbeeld sprake indien de bestelauto alleen ruimte heeft voor de bestuurder.
4.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat de bestelauto is aan te merken als een bestelauto als bedoeld in artikel 3 van de Wet BPM. Belanghebbende stelt zich echter op het standpunt dat de bestelauto (nagenoeg) uitsluitend geschikt is voor goederenvervoer, omdat de laadruimte is verhoogd en de bestelauto alleen ruimte heeft voor de bestuurder. De bevestigingspunten van de bijrijdersstoel zijn dichtgelast toen de bijrijdersstoel werd verwijderd in 2008 of 2009, aldus belanghebbende. Het koeriersbedrijf vervoert onder andere motoronderdelen en grote slangen. De bestelauto is volgens belanghebbende daardoor vies en stoffig. Ter onderbouwing verwijst belanghebbende verder naar foto’s van de bestelauto van 3 september 2018 en 17 september 2018. Een aantal foto’s is afkomstig van een filmpje van de bestelauto uit 2018. De bezwaren tegen de correcties privégebruik auto voor de omzetbelasting zijn wel toegewezen, aldus belanghebbende.
4.5.
De Rechtbank heeft daarover als volgt overwogen:
“7. Wat betreft het antwoord op de vraag of eiser heeft bewezen dat de autokostenfictie van het vierde lid van bovengenoemd artikel van toepassing is, overweegt de rechtbank het volgende. Hoewel het gaat om een bestelauto, is niet gebleken van een bijzondere inrichting die maakt dat de bestelauto (nagenoeg) uitsluitend is geschikt voor goederenvervoer. Zo is niet gebleken dat de bijrijdersstoel in 2015 ontbrak. De foto’s waarop zichtbaar te zien is dat de bevestigingspunten zijn dichtgelast, dateren van 17 september 2018, terwijl uit de foto’s van 3 september 2018 niet met enige zekerheid kan worden afgeleid dat de bevestigingspunten waren dichtgelast. Verder heeft eiser geen bewijzen overgelegd waaruit blijkt dat de bijrijdersstoel in 2015 ontbrak en de bevestigingspunten toen al waren dichtgelast. Dit laat de mogelijkheid open dat de bestelauto is gebruikt voor personenvervoer. Aan hetgeen eiser daartegenover heeft aangevoerd, zoals de stelling dat de laadruimte is verhoogd, de bestelauto vies en stoffig is en eiser voor privéritten gebruik heeft gemaakt van ander vervoer, komt onvoldoende bewijskracht toe. Evenmin maakt de toewijzing van de bezwaren voor de omzetbelasting het voorgaande anders, omdat voor de omzetbelasting gebruik kan worden gemaakt van een forfait en daarvoor een ander toetsingskader geldt.”
Het Hof neemt dit oordeel van de Rechtbank over, alsmede de voor dat oordeel gebezigde gronden en maakt die tot de zijne. De Inspecteur heeft voor de inkomstenbelasting terecht de correctie wegens privégebruik van de bestelauto aangebracht.
Belastingrente
4.6.
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Belanghebbende heeft hiertegen geen zelfstandige grieven aangevoerd. Het hoger beroep is ook in zoverre ongegrond.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Keulemans, voorzitter, mr. B.F.A. van Huijgevoort en mr. A. van Dongen, in tegenwoordigheid van drs. S. Darwinkel als griffier.
De beslissing is op 13 oktober 2020 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(S. Darwinkel) (A.E. Keulemans)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 13 oktober 2020.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.