ECLI:NL:GHARL:2020:823

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
31 januari 2020
Publicatiedatum
31 januari 2020
Zaaknummer
21-003941-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van openlijk in vereniging geweld plegen door onvoldoende bewijs

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 31 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld tot een taakstraf van 30 uur wegens openlijk in vereniging geweld plegen tegen twee personen. Het hof heeft het hoger beroep behandeld na een zitting op 17 januari 2020, waarbij het hof kennisnam van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de verdachte, vertegenwoordigd door mr. M.G. Vos.

Het hof heeft de tenlastelegging beoordeeld, waarin de verdachte werd beschuldigd van openlijk geweld plegen op 10 december 2017 in Bunschoten-Spakenburg. De verdachte zou samen met een medeverdachte geweld hebben gepleegd tegen twee benadeelden. Het hof heeft echter vastgesteld dat er onvoldoende bewijs is dat de medeverdachte een significante bijdrage heeft geleverd aan het geweld. De verklaringen van de getuigen waren inconsistent en de camerabeelden toonden geen gewelddadige handelingen van de medeverdachte.

Op basis van deze overwegingen heeft het hof geconcludeerd dat het ten laste gelegde niet bewezen kon worden. De verdachte is vrijgesproken van de beschuldiging van openlijk in vereniging geweld plegen. Daarnaast heeft het hof de vordering van de benadeelde partij, die in eerste aanleg niet-ontvankelijk was verklaard, ook in hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte niet schuldig was bevonden aan het ten laste gelegde feit.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003941-18
Uitspraak d.d.: 31 januari 2020
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 6 juli 2018 met parketnummer 16-070093-18 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1986,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 17 januari 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. M.G. Vos, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

In eerste aanleg is verdachte door de politierechter -kort gezegd- veroordeeld tot een taakstraf van 30 uur, wegens het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt. Het hof zal daarom opnieuw recht doen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 10 december 2017 te Bunschoten-Spakenburg, gemeente Bunschoten openlijk, te weten, aan de [locatie] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een of meerdere personen weten [benadeelde 1] en [benadeelde 2] door hen tegen/in het gezicht, althans tegen het lichaam, te slaan en/of te stompen.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak

Aan verdachte is tenlastegelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het openlijk in vereniging geweld plegen tegen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] . Het hof is van oordeel dat op basis van de bewijsmiddelen weliswaar kan worden vastgesteld dat verdachte
openlijk geweldheeft gepleegd tegen [benadeelde 1] . Door de verdediging is dit overigens niet betwist. Voor een bewezenverklaring van het tenlastegelegde moet echter ook komen vast te staan dat deze geweldshandelingen
in verenigingzijn gepleegd. Het hof overweegt daartoe het volgende. Van het
in verenigingplegen van geweld is sprake, indien ook een medeverdachte, in casu de medeverdachte [medeverdachte] , een voldoende significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn. De enkele omstandigheid dat de medeverdachte aanwezig was op straat met verdachte, die openlijk geweld pleegde, is niet zonder meer voldoende om te kunnen spreken van
in vereniginggeweld plegen. In casu zal beoordeeld moeten worden of de door de medeverdachte [medeverdachte] geleverde - intellectuele en/of materiële - bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is. Het hof is van oordeel dat dit op basis van het dossier - waaronder de ter terechtzitting van het hof getoonde camerabeelden - niet kan worden vastgesteld en overweegt daartoe het volgende. Niet is gebleken dat de medeverdachte op enige wijze door verbale of fysieke handelingen de geweldshandelingen van verdachte tegen [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] , zoals tenlastegelegd, heeft ondersteund of anderszins heeft bijgedragen in het ontstaan of het voortduren daarvan. Naar het oordeel van het hof kan dit niet worden afgeleid uit de door [benadeelde 1] , [benadeelde 2] , [getuige 1] en [getuige 2] jegens [medeverdachte] afgelegde belastende verklaringen, nu deze op essentiële punten van elkaar afwijken en bovendien niet overeenkomen met hetgeen op de camerabeelden is te zien. Op de ter terechtzitting door het hof en aanwezigen bekeken camerabeelden is niet te zien dat er door [medeverdachte] geweldshandelingen zijn gepleegd. Daardoor is niet komen vast te staan dat de medeverdachte een significante bijdrage heeft geleverd aan het tenlastegelegde geweld. Dit heeft tot gevolg dat het ten laste gelegde
in verenigingniet kan worden bewezen. Gelet daarop zal verdachte worden vrijgesproken van het hem tenlastegelegde feit.
Nu verdachte wordt vrijgesproken van het hem tenlastegelegde, behoeft het door de verdediging gevoerde noodweer-verweer geen bespreking.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.050,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom niet in de vordering worden ontvangen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Aldus gewezen door
mr. J.A.W. Lensing, voorzitter,
mr. R. Prakke-Nieuwenhuizen en mr. R.M. Maanicus, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.C. Jochems, griffier,
en op 31 januari 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 31 januari 2020.
Tegenwoordig:
mr. J.A.W. Lensing, voorzitter,
mr. J.B.H.M. Simmelink, advocaat-generaal,
mr. T. Faber, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.