ECLI:NL:GHARL:2020:821

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 januari 2020
Publicatiedatum
30 januari 2020
Zaaknummer
21-005736-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake verduistering van een elektrische fiets

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie weken voor verduistering van een elektrische fiets, die hij in het kader van een huurovereenkomst onder zich had. De politierechter had ook een vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 1.083,-, vermeerderd met wettelijke rente. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.

Tijdens de zitting op 16 januari 2020 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die veroordeling van de verdachte eiste en stelde dat de verdachte niet ontvankelijk moest worden verklaard in het hoger beroep tegen de vordering tot tenuitvoerlegging. Het hof heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte opzettelijk de elektrische fiets heeft verduisterd door deze niet terug te brengen na de huurperiode. Het hof heeft het verweer van de raadsman verworpen, die vrijspraak bepleitte op basis van het ontbreken van opzet.

Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan. De verdachte is schuldig bevonden aan verduistering en is veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie weken. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding toegewezen. Het hof heeft ook de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke taakstraf afgewezen, omdat de verdachte ontvankelijk is in het hoger beroep tegen deze vordering, ondanks de inwerkingtreding van de Wet USB. De beslissing van het hof is in overeenstemming met de aard en ernst van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005736-18
Uitspraak d.d.: 30 januari 2020
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

Arnhem- Leeuwarden , zittingsplaats Leeuwarden ,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 18 oktober 2018 met parketnummer 18-121714-18 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 01-135445-14, in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 16 januari 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van de verdachte ter zake van het aan hem ten laste gelegde tot een gevangenisstraf van drie weken. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de verdachte in het hoger beroep tegen de vordering tot tenuitvoerlegging, met parketnummer 01-135445-14, niet ontvankelijk zal worden verklaard. Tot slot heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de vordering van de benadeelde partij geheel zal toewijzen tot een bedrag van € 1.083,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het ontstaan van de schade en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman, mr. H.W. Lagraauw, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft de verdachte bij vonnis van 18 oktober 2018, waartegen het hoger beroep is gericht, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie weken. Daarnaast heeft de politierechter de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 1.083,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het ontstaan van de schade en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ten slotte heeft de politierechter de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder aan de verdachte opgelegde voorwaardelijke taakstraf afgewezen.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen, omdat het tot een andere bewezenverklaring komt, en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 6 april 2018 tot en met 9 april 2018, althans in of omstreeks april 2018, in de gemeente [gemeente] , althans in Nederland, opzettelijk een elektrische fiets (merk [merk] ), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde] , althans aan [eigenaar] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten in het kader van een huurovereenkomst, althans een overeenkomst, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

De raadsman heeft vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit. Daartoe heeft de raadsman – kort gezegd – aangevoerd dat van verduistering geen sprake is, omdat bij de verdachte het opzet op de wederrechtelijke toe-eigening van de fiets ontbrak.
Het hof is van oordeel dat het namens de verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het ten laste gelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen.
Het hof overweegt daarbij als volgt. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte tot 9 april 2018 de fiets anders dan door misdrijf onder zich had, te weten uit hoofde van een huurovereenkomst. Na die datum is verdachte als heer en meester over de fiets gaan beschikken door na te laten de fiets terug te brengen, onbereikbaar te zijn op het door hem aan de eigenaar van de fiets gegeven telefoonnummer en voorts die eigenaar een e-mailbericht te sturen met daarin een – naar eigen zeggen – smoes waarom hij de fiets niet terug zou kunnen brengen. Verdachte heeft, door aldus te handelen, naar uiterlijke verschijningsvorm opzet op de wederrechtelijke toe-eigening van de fiets gehad. Het verweer wordt verworpen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in april 2018, in Nederland, opzettelijk een elektrische fiets, merk [merk] , toebehorende aan [benadeelde] , en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten in het kader van een huurovereenkomst, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
verduistering.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verduistering van een elektrische fiets. Hij heeft daardoor inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van een ander en hierbij het vertrouwen dat die ander, te weten de eigenaar van [benadeelde] , in hem stelde en ook behoorde te kunnen stellen, beschaamd. Daarnaast heeft hij die rijwielhandel materiële schade en overlast toegebracht.
Het hof heeft bij de strafoplegging acht geslagen op de omstandigheid dat het een elektrische fiets betreft – dat wil zeggen een duurdere fiets dan een reguliere fiets – en eveneens in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 20 december 2019, eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Deze eerder opgelegde straffen hebben verdachte er kennelijk niet van weerhouden opnieuw soortgelijke strafbare feiten te plegen. Het hof heeft ook acht geslagen op artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht.
Namens de verdachte is aangevoerd dat de door de politierechter opgelegde gevangenisstraf fors is en dat niet blijkt dat met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht rekening is gehouden. Het hof is echter, net als de advocaat-generaal en de politierechter in eerste aanleg, van oordeel dat een gevangenisstraf van nader te noemen duur passend en geboden is en dat een lichtere strafmodaliteit thans niet aan de orde is.
Gelet op deze omstandigheden zal het hof een gevangenisstraf voor de duur van drie weken opleggen. De toepasselijkheid van artikel 63 Sr doet daar niet aan af, nu - rekening houdend met de na de pleegdatum van het hier aan de orde zijnde feit opgelegde straffen - er nog voldoende ruimte resteert om die straf op te leggen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.083,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep volledig toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Namens verdachte is deze vordering onvoldoende betwist. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Gelet op het vorenstaande dient verdachte, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd dat de verdachte, gelet op de op 1 januari 2020 in werking getreden Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen (Wet USB,
Stb. 2017, 82), in het hoger beroep tegen vordering tot tenuitvoerlegging niet ontvankelijk zal worden verklaard. De raadsman van de verdachte heeft zich hierbij aangesloten.
De politierechter heeft bij vonnis waarvan beroep de vordering strekkende tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf (vordering tenuitvoerlegging), afgewezen.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Het hof ziet zich thans voor de vraag gesteld of verdachte, met de inwerkingtreding van de Wet USB per 1 januari 2020, nog kan worden ontvangen in het ingestelde hoger beroep voor zover gericht tegen de beslissing op de vordering tenuitvoerlegging.
Artikel 6:6:7 van het Wetboek van Strafvordering, dat bij Wet USB op 1 januari 2020 inwerking is getreden, bepaalt dat een beslissing op de vordering tenuitvoerlegging wegens schending van de algemene voorwaarde, niet aan enig rechtsmiddel is onderworpen. De Wet USB kent ter zake deze wijziging geen overgangsbepalingen. Wel is in het wetgevingsbericht dat ziet op deze wetswijziging overwogen dat het hier gaat om de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen, dat het derhalve procesrechtelijke aspecten betreft en dat nieuwe regels van strafprocesrechtelijke aard na inwerkingtreding van de nieuwe wet onmiddellijk toepassing vinden.
Het hof is desalniettemin van oordeel dat verdachte ook in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing op de vordering tenuitvoerlegging, moet worden ontvangen. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de doorwerking van de wetswijziging het procesrechtelijk aspect overstijgt. Het ligt immers zeer voor de hand dat de eerste rechter (voor de inwerkingtreding van de Wet USB) bij de strafoplegging mede in aanmerking heeft genomen of toewijzing dan wel afwijzing van de vordering tenuitvoerlegging opportuun is. Bij de beoordeling van hetgeen in het kader van de strafoplegging ‘passend en geboden’ moet worden geacht, dient de rechter immers, strevend naar het leveren van actueel maatwerk, alle op dat moment bekende, relevante aspecten mee te wegen. De omstandigheid dat de onderhavige wetswijziging een herbeoordeling van de aan de hoofdzaak gekoppelde vordering tenuitvoerlegging algemene voorwaarde zou beletten, zal door de eerste rechter zeker niet zijn meegewogen.
Nu de beslissing ten aanzien van de hoofdzaak en ten aanzien van vordering tenuitvoerlegging niet zonder meer los van elkaar kunnen worden gezien, is er alle reden om het vonnis in zijn geheel aan het hoger beroep onderworpen te achten, temeer nu het hoger beroep in deze zaak al vóór de inwerkingtreding van de Wet USB is ingesteld en de zaak door het hof pas na de inwerkingtreding van die wet kon worden behandeld.
Het hof is, om voornoemde redenen, van oordeel dat de verdachte ontvankelijk is in het hoger beroep gericht tegen de beslissing op de vorderingen tot tenuitvoerlegging.
Beslissing ten aanzien van parketnummer 01-135445-14
Gelet op hetgeen de politierechter met betrekking tot de vordering tenuitvoerlegging heeft besloten en eveneens op hetgeen de advocaat-generaal heeft gevorderd, zal het hof de vordering tenuitvoerlegging afwijzen. Het hof acht toewijzing van die vordering thans niet opportuun.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 63 en 321 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) weken.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.083,00 (duizend drieëntachtig euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 1.083,00 (duizend drieëntachtig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden toegepast op 20 (twintig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft. Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 30 april 2018.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Noord-Nederland van, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van Oost-Brabant van, parketnummer 01-135445-14, voorwaardelijk opgelegde taakstraf.
Aldus gewezen door
mr. A.H. toe Laer, voorzitter,
mr. H.J. Deuring en mr. G.A. Versteeg, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. D. de Jong, griffier,
en op 30 januari 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.