ECLI:NL:GHARL:2020:8143

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 oktober 2020
Publicatiedatum
8 oktober 2020
Zaaknummer
21-002495-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenarrest inzake onderzoekswensen in hoger beroep tegen vonnis rechtbank Noord-Nederland

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 oktober 2020 een tussenarrest gewezen in het hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft een strafzaak waarin de verdachte, geboren in 1988, in hoger beroep is gegaan tegen een vonnis van 23 april 2019. Tijdens de zitting op 25 september 2020 heeft het hof de onderzoekswensen van de verdediging besproken. De verdediging heeft verzocht om het horen van verschillende getuigen en deskundigen, waaronder de officier van justitie en de teamleider van het onderzoek, in verband met vermeende onregelmatigheden in de verhoren van de aangever en de authenticiteit van audiobestanden. Het hof heeft geoordeeld dat het horen van de officier van justitie noodzakelijk is, gezien de zware beschuldigingen die door de verdediging zijn geuit. Het verzoek om de teamleider te horen is afgewezen, omdat het hof van mening is dat dit niet relevant is voor de beoordeling van de zaak. Het hof heeft ook besloten dat een deskundige zal worden benoemd om de authenticiteit van de audiobestanden te onderzoeken. De verdediging heeft de mogelijkheid gekregen om schriftelijke vragen voor de deskundige in te dienen. Het hof heeft het onderzoek heropend en zal de zaak op een later tijdstip hervatten.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002495-19
Uitspraak d.d.: 9 oktober 2020
TEGENSPRAAK
Tussenarrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 23 april 2019 met parketnummer 18-930300-16 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1988,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 25 september 2020.
Het hof heeft kennisgenomen van hetgeen door de advocaat-generaal en door verdachte en haar raadsvrouw, mr. N. Tanoglu, naar voren is gebracht.

Beslissing op onderzoekswensen

De onderhavige strafzaak maakt deel uit het van het onderzoek Turgon. Naast de zaak van verdachte zijn de zaken van vijf medeverdachten in hoger beroep aan de orde. Op 25 september 2020 heeft er in al deze zaken een regiezitting plaatsgevonden. Het hof heeft op die zitting bepaald dat bij tussenarrest op de onderzoekswensen zal worden beslist.
Onderzoekswensen
Bij appelschriftuur van 19 mei 2019 heeft de verdediging verzocht om het horen van de volgende getuigen:
[getuige1] (officier van justitie);
Teamleider van het onderzoek Turgon;
[getuige3] ;
[getuige4] ;
[getuige5] ;
[getuige6] .
Daarnaast heeft de verdediging het hof verzocht om een aantal deskundigen te benoemen, te weten:
7. AVR-deskundige;
8. Geluidsdeskundige (inzake de authenticiteit van de geluidsbanden).
En ten slotte heeft de verdediging verzocht om het:
9. Verschaffen van de bandopnames van alle verhoren van aangever, alle getuigen en verdachten;
10. Toevoegen aan het dossier van alle onderzoeksresultaten van de gegevensdragers van [naam1] en [getuige6] , de gegevensdragers van verdachte en de telefoon van [naam2] .
Voornoemde onderzoekswensen zijn door de raadsvrouw ter terechtzitting van het hof op 25 september 2020 mondeling toegelicht. Daarnaast is door haar te kennen gegeven dat de verdediging wenst aan te sluiten bij de onderzoekswensen in zaken van medeverdachten.
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft met betrekking tot de onderzoekswensen van de verdediging op 3 september 2020 een schriftelijk standpunt ingediend. Overeenkomstig dit standpunt heeft de advocaat-generaal ter terechtzitting op 25 september 2020 geconcludeerd tot het toewijzen van het horen van de getuigen [getuige3] , [getuige4] , [getuige5] en [getuige6] omdat dit in het belang van de verdediging is. Het verzoek tot het horen van officier van justitie [getuige1] en de teamleider van het onderzoek Turgon dient te worden afgewezen omdat dit onvoldoende is onderbouwd. Met betrekking tot deze genoemde verzoeken heeft de advocaat-generaal zich subsidiair op het standpunt gesteld dat de vragen van de verdediging bij aanvullend proces-verbaal zouden kunnen worden beantwoord. Het gevraagde onderzoek door de onder 7 en 8 genoemde deskundigen is niet noodzakelijk, zodat deze verzoeken eveneens moeten worden afgewezen. Hetzelfde geldt voor het onder 9 vermelde verzoek, behalve voor zover het betreft de verhoren van [naam1] . De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting van het hof toegezegd dat de verdediging in staat wordt gesteld de auditief opgenomen verhoren van [naam1] uit te luisteren en dat een woordelijke uitwerking daarvan aan het dossier wordt toegevoegd. Ten aanzien van het onder 10 vermelde verzoek geldt dat de advocaat-generaal heeft toegezegd dat een aanvullend proces-verbaal wordt opgemaakt omtrent de inbeslagname en teruggave van de tablet van verdachte, zoals besproken ter zitting. Voor het overige dient het onder 10 vermelde verzoek te worden afgewezen.
Ten slotte heeft de advocaat-generaal toegezegd een reclasseringsrapport omtrent verdachte op te laten maken.
Criterium
Het hof heeft het verzoek tot het horen van de onder 1 t/m 6 vermelde getuigen getoetst aan het criterium van het verdedigingsbelang, nu de appelschriftuur tijdig is ingediend en de gevraagde getuigen niet eerder door een rechter zijn gehoord. De overige verzoeken zijn getoetst aan de hand van het noodzakelijkheidscriterium.
Oordeel hof
Het hof beslist als volgt op de onderzoekswensen van de verdediging.
1.
[getuige1] (officier van justitie):
Het verzoek van de verdediging om de officier van justitie mr. [getuige1] te horen, houdt verband met de stelling dat er sprake is van ernstige onherstelbare vormverzuimen in het vooronderzoek. Bij de verdediging is het sterke vermoeden ontstaan dat de banden met opnames van de verhoren van aangever gemanipuleerd zijn, in die zin dat er delen van de verhoren lijken te ontbreken. Volgens de verdediging is het mogelijk dat er gedurende die ontbrekende passages sturing heeft plaatsgevonden. Gezien het voorgaande wenst de verdediging de officier van justitie te horen die de start van het opsporingsonderzoek heeft geleid en met wie door verbalisanten overleg zou zijn gevoerd over het al dan niet volgen van de AVR.
Bij de beoordeling van het verzoek van de verdediging stelt het hof voorop dat het horen van een officier van justitie als getuige blijkens de jurisprudentie alleen in bijzondere gevallen plaatsvindt. Van een bijzonder geval als hiervoor bedoeld kan onder meer sprake zijn indien de desbetreffende officier van justitie betrokken is geweest bij het onderzoek van de politie voorafgaande aan de aanvang van de vervolging en het verzoek om hem/haar als getuige te (doen) horen ertoe strekt hem/haar te ondervragen omtrent hetgeen hij/zij daarbij zelf heeft waargenomen of ondervonden.
Uit de appelschrifturen en de toelichting ter zitting blijkt dat de wijze waarop de verhoren van aangever hebben plaatsgevonden de kern is van het hoger beroep voor zowel de verdediging als het openbaar ministerie. Uit de verklaringen die verbalisanten eerder bij de rechter-commissaris hebben afgelegd, lijkt te volgen dat zij ruggenspraak hebben gehad met mr. [getuige1] omtrent de wijze waarop de verhoren van aangever zijn verlopen. Derhalve zal de officier op dat punt uit eigen waarneming en/of ervaring kunnen verklaren. Voor de afweging is voorts van belang dat de verdediging in feite een overheidsorganisatie – het openbaar ministerie – verantwoordelijk houdt voor misleiding van de zittende magistratuur en dat dit vermoeden is gekoppeld aan een individueel lid van het openbaar ministerie, te weten mr. [getuige1] . Dit zijn zware verdachtmakingen.
Het hof constateert dat de rechtbank de verdediging tot op zekere hoogte in dit verweer is gevolgd, en tot het oordeel is gekomen dat er op onherstelbare wijze vormen zijn verzuimd in het vooronderzoek, waarvan de verdediging aanzienlijk nadeel heeft ondervonden. De rechtbank is op grond hiervan gekomen tot het uitsluitend van het bewijs van alle verhoren van aangevers [naam1] en [naam3] bij de politie. Het appel van het openbaar ministerie richt zich juist tegen dit oordeel van de rechtbank.
Alles afwegende, is hof van oordeel dat een uitzonderingsgeval zoals hiervoor bedoeld, zich thans voordoet. Het verzoek van de verdediging tot het horen van mr. [getuige1] wordt derhalve toegewezen. Het hof acht het gezien het hiervoor overwogene in het belang van de verdediging om de officier van justitie geheel transparant, in het openbaar, ter terechtzitting van het hof als getuige te horen. De door de advocaat-generaal aangedragen optie om vragen van de verdediging bij aanvullend proces-verbaal te laten beantwoorden, acht het hof, in het licht van de hiervoor geschetste omstandigheden waarbij de integriteit van de vervolgende instantie door de verdediging in scherpe bewoordingen ter discussie wordt gesteld, niet afdoende.
2.
Teamleider van het onderzoek Turgon:
Het verzoek van de verdediging om de teamleider van het onderzoek Turgon te horen, ziet blijkens de onderbouwing daarvan op vragen omtrent de wijze waarop de AVR-audiobestanden in de onderhavige zaak zijn opgeslagen, te weten het moment van inspoelen en verdere bewerkingen van de AVR-registraties. Het horen van de teamleider zou in het belang van de verdediging zijn ter beantwoording van de vraag of sprake is van doelbewuste misleiding.
Het hof volgt de verdediging hierin niet. Met betrekking tot de wijze waarop de audiobestanden zijn opgeslagen is van belang dat er geen discussie bestaat over de vraag óf is afgeweken van het AVR-protocol. Dit blijkt reeds uit hetgeen de betrokken verbalisanten bij de rechter-commissaris hebben verklaard. Het hof acht onvoldoende concreet onderbouwd waarom het van belang is om (ook) de teamleider te horen omtrent de wijze van verhoren en het opslaan van de audiobestanden van de verhoren. Bovendien wijst het hof, zoals hiervoor reeds is overwogen, het verzoek tot het horen van de officier van justitie toe. Als leider van het opsporingsonderzoek is deze functionaris degene die uitspraken kan doen over gemaakte beslissingen in de onderhavige zaak. Door middel van het horen van de officier van justitie kunnen het hof en partijen op dit punt voldoende worden voorgelicht.
Ten slotte is het in algemene zin horen van de teamleider over het AVR-systeem, evenmin in het belang van de verdediging, nu deze vragen geen betrekking hebben op enige in verdachtes strafzaak te nemen beslissing. Het verzoek van de verdediging tot het horen van de teamleider wordt gezien het voorgaande afgewezen.

3 t/m 5: getuigen [getuige3] , [getuige4] en [getuige5] :

Blijkens de onderbouwing in de appelschriftuur ziet het verzoek om deze getuigen te horen op het oordeel van de rechtbank dat bij verdachte als medepleger sprake is geweest van een vooropgezet plan om aangever af te persen en te mishandelen. Dit oordeel is onder meer gebaseerd op de verklaring van [naam2] en berichtenverkeer tussen [naam2] , [getuige3] en [getuige4] . De verdediging betwist de geloofwaardigheid van [naam2] en de uitleg die aan het berichtenverkeer is gegeven en wil in dat kader de getuigen horen.
Anders dan de advocaat-generaal concludeert het hof tot afwijzing van het verzoek tot het horen van deze getuigen nu het verdedigingsbelang bij het horen van deze getuigen onvoldoende is onderbouwd. Door de verdediging is niet geconcretiseerd welke vragen aan de getuigen zouden moeten worden gesteld en ook anderszins ziet hof niet in, in welke zin de verklaringen van belang zouden kunnen zijn voor een door het hof te nemen beslissing. Het oordeel over de geloofwaardigheid en betrouwbaarheid van de getuige [naam2] en de bruikbaarheid van die verklaring voor het bewijs kan in ieder geval niet als zodanig gelden, nu deze beoordeling is voorbehouden aan het hof. Het hof wijst het verzoek tot het horen van de onder 3, 4 en 5 genoemde getuigen derhalve af. De verdediging wordt daardoor redelijkerwijs niet in zijn belangen geschaad.

6. [getuige6] :

Het horen van de getuige [getuige6] acht het hof wel in het belang van de verdediging, nu deze getuige kan verklaren over de wijze waarop (sommige) verhoren van haar (toenmalige) partner [naam1] zijn verlopen, alsmede meer inhoudelijk ten aanzien van het ten laste gelegde feit, omtrent gesprekken/contacten die zij met verdachte en aangever zou hebben gehad.
Deze getuige zal worden gehoord door een (gedelegeerd) raadsheer-commissaris. Ter terechtzitting van het hof hebben de advocaat-generaal en de raadsvrouw verklaard daartegen geen bezwaar te hebben.

7. AVR-deskundige:

De verdediging heeft verzocht een deskundige te laten rapporteren over de AVR-methode, over de wijze waarop audiobestanden worden opgeslagen en genummerd en over de technische mogelijkheden om de bestanden achteraf of tijdens het inspoelen (of zelfs tijdens het opnemen) aan te passen of te manipuleren. In het verlengde van hetgeen hiervoor onder 2 is overwogen, acht het hof onvoldoende onderbouwd waarom een dergelijke algemene uitleg relevant is voor de beoordeling van de onderhavige zaak. Dát er is afgeweken van het AVR-protocol is immers niet betwist en een algemene uitleg over het protocol is niet relevant voor de beoordeling in déze zaak. Gelet hierop is de noodzaak van voornoemd onderzoek niet gebleken en wordt dit verzoek afgewezen.

8. Geluidsdeskundige:

Dit verzoek ziet – evenals het horen van de officier van justitie – op een wezenlijk onderdeel van het hoger beroep, te weten de wijze waarop de verhoren van aangevers zijn verlopen en de authenticiteit van de audiobestanden van de opgenomen verhoren op dat vlak. Anders dan de advocaat-generaal acht het hof het net als de verdediging noodzakelijk om op dit punt nader te worden voorgelicht door een deskundige. Het verzoek wordt derhalve toegewezen.
Het hof zal daartoe een deskundige van het Nederlands Forensisch Instituut benoemen. De verdediging wordt in de gelegenheid gesteld binnen 5 weken na heden bij het kabinet van de raadsheer-commissaris schriftelijk vragen voor de deskundige in te dienen, die vervolgens door de deskundige kunnen worden beantwoord.

9. Verschaffen van de bandopnames van alle verhoren van aangever, alle getuigen en verdachten:

Dit verzoek komt blijkens de onderbouwing daarvan voort uit de wens om de start en voortgang van het gehele onderzoek te kunnen controleren. Het hof is met de advocaat-generaal van oordeel dat dit verzoek onvoldoende is onderbouwd en dat de noodzaak van het gevraagde onderzoek niet is gebleken. Het enkele vermoeden dat bij alle overige verhoorsituaties (ook) discrepanties zitten tussen de uitwerkingen en de opnames, is daarvoor onvoldoende. Het verzoek wordt daarom afgewezen.
10.
Toevoegen aan het dossier van alle onderzoeksresultaten van de gegevensdragers
van [naam1] en [getuige6] , de gegevensdragers van verdachte en de telefoon van [naam2] :
Net als de onder 3 t/m 5 genoemde getuigen, ziet ook dit verzoek op het oordeel van de rechtbank dat sprake is geweest van een vooropgezet plan voor het afpersen en mishandelen van aangever.
Overeenkomstig het standpunt van de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat dit verzoek – voor zover na de toezegging van de advocaat-generaal omtrent de tablet van verdachte nog aan de orde – dient te worden afgewezen. Het gevraagde onderzoek is in het licht van hetgeen de rechtbank in het vonnis heeft overwogen over de aanwezigheid van [naam2] in de woning van [verdachte] , niet noodzakelijk te achten. Bij de onderbouwing van het verzoek zijn enkel aannames gedaan ten aanzien van de zich in het dossier bevindende onderzoeksresultaten en zijn mogelijke verwachtingen van de nadere onderzoeksresultaten besproken, zonder dat concreet is aangegeven waarom het onderzoek noodzakelijk zou zijn. Nu die noodzaak ook anderszins niet is gebleken, wijst het hof het verzoek af.
Ten slotte overweegt het hof dat de verdediging heeft verzocht om aan te mogen sluiten bij onderzoekswensen die in de zaken van medeverdachten zijn gedaan. Het hof wijst dit verzoek toe, in die zin dat voor zover er naar aanleiding van onderzoekswensen in andere zaken stukken aan het dossier worden toegevoegd, dit ook in de onderhavige zaak geschiedt, en dat voor zover er in andere zaken getuigen zullen worden gehoord, de raadsvrouw in de gelegenheid wordt gesteld daarbij aanwezig te zijn. Zoals ter terechtzitting besproken, geldt in dat geval wel de kanttekening dat bij de planning van die verhoren geen rekening kan worden gehouden met de agenda van de raadsvrouw, maar staat het deze vrij om zich bij verhindering te laten vervangen.

BESLISSING

Het hof:
Heropent het onderzoek.
Stelt de stukken in handen van de raadsheer-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in dit hof teneinde als getuige te horen: [getuige6] alsmede een deskundige te benoemen die onderzoek kan verrichten naar de authenticiteit van de AVR-audiobestanden en de vraag of de bestanden bewerkt zijn op de door de verdediging betoogde wijze. De verdediging dient ten aanzien van deze deskundige
binnen 5 weken na hedenschriftelijke vragen in te dienen bij het kabinet van de raadsheer-commissaris.
De oproeping voor het verhoor van getuige [getuige6] dient plaats te vinden via bemiddeling van het Openbaar Ministerie dan wel de politie.
Bepaalt dat het onderzoek zal worden hervat tegen een nog nader te bepalen terechtzitting.
Beveelt de oproeping van de verdachte tegen het nog nader te bepalen tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan de raadsvrouw van verdachte en aan de benadeelde partij.
Beveelt de oproeping van de getuige mr. [getuige1] (officier van justitie) tegen het nog nader te bepalen tijdstip.
Aldus gewezen door
mr. L.T. Wemes, voorzitter,
mr. M.C. Fuhler en mr. M. Aksu, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H. Akkerman, griffier,
en op 9 oktober 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.