ECLI:NL:GHARL:2020:8137

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 oktober 2020
Publicatiedatum
8 oktober 2020
Zaaknummer
21-004301-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak wegens onduidelijkheid over de geldigheid van het rijbewijs na het succesvol afronden van een educatieve maatregel

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken voor het rijden met een ongeldig verklaard rijbewijs. De verdachte had hoger beroep ingesteld, omdat hij meende dat hij niet redelijkerwijs kon weten dat zijn rijbewijs ongeldig was, ondanks het succesvol afronden van een educatieve maatregel. Het hof heeft de zaak onderzocht op zittingen van 4 november 2019 en 24 september 2020. De advocaat-generaal had gevorderd tot veroordeling van de verdachte, maar het hof kwam tot de conclusie dat er onvoldoende bewijs was voor de wetenschap van de verdachte over de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs. De verdachte had een brief van het CBR ontvangen die voor meerdere interpretaties vatbaar was, waardoor hij redelijkerwijs kon menen dat hij weer mocht rijden. Het hof oordeelde dat de verdachte niet kon worden verweten dat hij op de pleegdatum niet op de hoogte was van de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs. Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en sprak de verdachte vrij van alle rechtsvervolging.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004301-18
Uitspraak d.d.: 8 oktober 2020
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 16 juli 2018 met parketnummer 96-040808-18 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1978,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 4 november 2019 en 24 september 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, die strekt tot veroordeling van verdachte tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken, met een proeftijd van twee jaren, alsmede een taakstraf van 30 uren, te vervangen door 15 dagen hechtenis. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en door zijn raadsman, mr. E. Tamas, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 28 februari 2018 te [plaats] terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten categorie B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, Rijksweg A37, als bestuurder een motorrijtuig, (bedrijfsauto), van die categorie of categorieën heeft bestuurd.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd.
De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Beoordeling

Standpunt van de verdediging
Door en namens verdachte is op de zittingen van het hof aangevoerd dat verdachte er op
28 februari 2018 niet van op de hoogte was dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Evenmin kon verdachte dit redelijkerwijs weten. Verdachte veronderstelde dat hij na het succesvol afronden van de aan hem opgelegde educatieve maatregel weer bevoegd was om te rijden.
De raadsman heeft betoogd dat voor een bewezenverklaring vereist is dat verdachte op de pleegdatum niet alleen wist of redelijkerwijs kon weten dat aan hem geen (nieuw) rijbewijs was afgegeven, maar ook dat hij wist of moest weten dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Dat laatste wordt aan de hand van een brief van 6 juni 2017 van het CBR betwist. Op grond van deze van een bevoegde autoriteit afkomstige brief kon verdachte redelijkerwijs menen dat hij weer mocht rijden. Primair stelt de raadsman zich dan ook op het standpunt dat ten aanzien van de tenlastegelegde pleegdatum het weten of redelijkerwijs moeten weten niet wettig en overtuigend bewezen kan worden, zodat verdachte moet worden vrijgesproken. Subsidiair wordt betoogd dat verdachte als gevolg van deze brief verontschuldigbaar heeft gedwaald ten aanzien van zijn rijbevoegdheid, hetgeen tot ontslag van alle rechtsvervolging moet leiden.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal stelt zich op het standpunt dat het tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. Vaststaat dat verdachtes rijbewijs ongeldig is verklaard, dat hij daarover behoorlijk is geïnformeerd en dat aan hem daarna geen nieuw rijbewijs is afgegeven. Aan de brief van 6 juni 2017 viel niet het gerechtvaardigd vertrouwen te ontlenen dat weer mag worden gereden. Verdachte had wat de advocaat-generaal betreft redelijkerwijs moeten weten dat zijn rijbewijs op 28 februari 2018 ongeldig was.
Overwegingen hof
Niet in geding is dat verdachtes rijbewijs ingaande 2 november 2016 ongeldig is verklaard en dat hem dit bij brief van 26 oktober 2016 is meegedeeld. Evenmin wordt betwist dat aan verdachte op 28 februari 2018 nog geen nieuw rijbewijs was afgegeven. Centraal staat echter de vraag of verdachte op die datum wist of redelijkerwijs kon weten dat zijn rijbewijs op dat moment (nog steeds) ongeldig was.
Uit de brief van 26 oktober 2016 blijkt dat de reden van de ongeldigverklaring is gelegen in het feit dat verdachte de cursus verantwoord rijgedrag, die verdachte moest volgen, niet of niet op tijd heeft betaald.
Vervolgens heeft verdachte zich aangemeld voor de cursus en het cursusgeld betaald.
In een aan verdachte gerichte brief van het CBR, divisie Rijgeschiktheid, van 6 juni 2017 staat, voor zover hier van belang, het volgende:
Geachte heer [verdachte],
U heeft de cursus over verantwoord rijgedrag goed afgerond. Nu bent u klaar. We wensen u een veilige deelname aan het verkeer toe.
U kunt een nieuw rijbewijs aanvragen
We hebben aan de gemeente doorgegeven dat u een nieuw rijbewijs mag aanvragen. Dat kan alleen als u uw oude rijbewijs bij het CBR heeft ingeleverd. (…) U heeft, na de datum van deze brief, een jaar de tijd om een nieuw rijbewijs aan te vragen.
Het hof begrijpt uit verdachtes verklaring dat hij zich ervan bewust was dat hij nog niet over een nieuw rijbewijs beschikte, maar veronderstelde dat het rijden zonder daarover te beschikken slechts een administratieve overtreding was, aangezien naar zijn stellige overtuiging het afronden van de educatieve maatregel de geldigheid van zijn eerder ingevorderde rijbewijs had doen herleven. Verdachte baseerde zich daarbij op de inhoud van de hiervoor aangehaalde brieven.
Het hof acht in het licht van voormelde feiten en omstandigheden aannemelijk geworden dat verdachte uit de bewoordingen van de brief van het CBR van 6 juni 2017, kennelijk een standaardtekst die in deze specifieke situatie ruimte laat voor verschillende interpretaties, heeft afgeleid dat zijn rijbewijs niet langer ongeldig was. Daarmee ontbreekt wettig en overtuigend bewijs voor een kernelement uit de tenlastelegging, namelijk de wetenschap bij verdachte dan wel het redelijkerwijs kunnen weten dat zijn rijbewijs op 28 februari 2018 nog altijd ongeldig was. Dit brengt mee dat verdachte van het tenlastegelegde behoort te worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Aldus gewezen door
mr. O. Anjewierden, voorzitter,
mr. W.M. van Schuijlenburg en mr. L.G. Wijma, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.C. Huizenga, griffier,
en op 8 oktober 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.